ECLI:NL:RBMNE:2021:5420

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/855
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar en ongegrond beroep inzake onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar onroerende zaak voor het belastingjaar 2019, welke was vastgesteld op € 412.000,-. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres op 25 november 2020 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij ziek was geweest en dat de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar was. De rechtbank oordeelde dat eiseres in beroep alsnog de gelegenheid had gehad om haar argumenten toe te lichten, maar dat zij dit niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat het gebrek in de procedure niet had geleid tot schade voor eiseres, en dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht was. Wel werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 534,-, en het griffierecht van € 48,- diende door verweerder aan eiseres te worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: J.C.N.T. van Haren)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht,verweerder.

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 412.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 25 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 1 november 2021.

Overwegingen

1.Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. De beschikking is gedagtekend 28 februari 2019 en het bezwaar van eiseres is door verweerder ontvangen op 26 februari 2020. Zoals ook tussen partijen niet in geschil is, is dat ruim buiten de termijn. Op grond van artikel
6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.In haar bezwaarschrift heeft eiseres aangevoerd dat zij ziek is geweest en dat de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar is. Verweerder erkent dat hij eiseres in de gelegenheid had moeten stellen om deze grond nader toe te lichten, voordat hij het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. Eiseres is vervolgens in beroep gekomen. Daarbij heeft zij alsnog de gelegenheid gehad om in haar beroepschrift de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding te onderbouwen. Van die gelegenheid heeft zij, ondanks bijstand van een professionele rechtsbijstandverlener, geen gebruik gemaakt. De enkele stelling dat zij een legitieme reden had is hiertoe onvoldoende.
3.De rechtbank ziet in het hiervoor vastgestelde gebrek geen reden om de uitspraak op bezwaar te vernietigen, nu eiseres naar haar oordeel door dit gebrek niet in haar belangen is geschaad. Zij heeft immers in beroep alsnog de gelegenheid gehad haar grond toe te lichten. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 Awb. Wel moet het gebrek ertoe leiden dat eiseres recht heeft op de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht.
4. De door eiseres gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,-, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M.J.H.Muijlaert, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat