ECLI:NL:RBMNE:2021:5415

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2621
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand op basis van de Opiumwet wegens faciliteren van criminele activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam B.V.] B.V. en de burgemeester van de gemeente Wijdemeren. De zaak betreft de sluiting van een bedrijfspand op grond van de Opiumwet. De burgemeester had op 23 oktober 2020 besloten het pand voor de duur van zes maanden te sluiten, omdat er ernstige aanwijzingen waren dat vanuit het pand criminele activiteiten plaatsvonden, waaronder de verkoop van goederen die gebruikt konden worden voor de bereiding en verhandeling van harddrugs. Eiseres, [naam B.V.] B.V., had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 6 mei 2021. Eiseres stelde beroep in bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat de burgemeester niet bevoegd was om het pand te sluiten en dat de sluiting onredelijk en disproportioneel was.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was dat eiseres betrokken was bij het faciliteren van criminele activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op goede gronden had geconcludeerd dat de goederen die in het pand aanwezig waren, bestemd waren voor de drugshandel. De rechtbank overwoog dat de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet rechtmatig was toegepast. De rechtbank vond dat de burgemeester de belangen van de openbare orde en veiligheid op juiste wijze had afgewogen en dat de duur van de sluiting passend was gezien de ernst van de situatie. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de sluiting van het pand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[naam B.V.] B.V. , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Kashyap),
en

De burgemeester van de gemeente Wijdemeren, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten tot sluiting voor de duur van 6 maanden van het bedrijfspand gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] met ingang van 6 november 2020.
In het besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Voor eiseres zijn verschenen [A] , bestuurder, bijgestaan door de gemachtigden en mr. L. Heijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] .

Overwegingen

1. [naam B.V.] B.V. (eiseres) is voormalig huurder/exploitant van het pand [adres 1] te [plaats 1] . Zij exploiteerde in dit pand een groothandel, handelend onder de naam [bedrijf] .
Op 1 oktober 2020 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om het bedrijfspand te sluiten. De reden hiervoor is dat het volgens verweerder zeer aannemelijk is dat vanuit het bedrijfspand sprake is van het faciliteren van criminele activiteiten door illegale voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. Eiseres zou namelijk jarenlang goederen hebben geleverd aan personen en bedrijven van wie zij wist, of had kunnen weten, dat zij de goederen gebruikten voor professionele drugshandel. Verweerder baseert dit oordeel op de bestuurlijke rapportage van 22 september 2020, de aanvullende bestuurlijk rapportages van 5 en 20 oktober 2020, bevindingenrapport van 19 oktober 2020 als ook op de rapportage over de aan eiseres gelieerde winkel aan de [adres 2] in [plaats 2] .
Na de ingebrachte zienswijze heeft verweerder op 23 oktober 2020 het primaire besluit genomen om het bedrijfspand voor de duur van 6 maanden te sluiten met ingang van 6 november 2020. Op 30 november 2020 is aan verweerder nog een aanvullende rapportage gestuurd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt en in de tussentijd heeft zij de huurovereenkomst per 1 oktober 2020 beëindigd en het pand verlaten.
Verweerder heeft op 6 mei 2021 het bezwaar ongegrond verklaard.
Bestuurlijke rapportages:
2. Uit de hiervoor genoemde bestuurlijke rapportages volgt dat in oktober 2019 door het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk opsporingsonderzoek is gestart naar diverse rechtspersonen, waaronder eiseres. De politie heeft in dat kader onder meer op 30 september 2020 een doorzoeking gedaan in het bedrijfspand. In de bestuurlijke rapportages is onder meer het volgende geconstateerd.
2.1
[bedrijf] handelt grootschalig in onder andere goederen die gebruikt kunnen worden bij de bereiding en/of het verhandelen van (hard)drugs. Eiseres biedt zo’n 3000 producten aan. Dit betreft onder meer versnijdingsmiddelen, drugspersen, precisie weegschalen, geldtelmachines, goederen met ingebouwde en verborgen opslagruimten en voor drugs gangbare verpakkings- en gebruiksartikelen. In het bedrijfspand zelf werden naast de hiervoor genoemde goederen ook cocaïne- en heroïnetesters en MDMA-testen aangetroffen. De politie heeft onder andere 319 kilogram en 323 gram versnijdingsmiddelen (mannitol, inositol en cafeïne) in beslag genomen, 274 persen en stempels, 492 stashproducten, 1370 digitale precisieweegschalen, 1706 drugstesters, 90.485 pakjes ponypacks/snowseals en 19.651.016 gripzakjes.
Gerapporteerd wordt verder dat er een showroom was en er aan particulieren werd verkocht. De beperkte keuzemogelijkheid in voedingssupplementen viel op, en wijst er volgens medewerkers van het NFI op dat deze supplementen gebruikt worden als versnijdingsmiddelen, te meer omdat eiseres geen afnemers uit de sport branche heeft.
2.2
Er is een melding geweest van een accountantskantoor bij de Financial Intelligence Unit (FIU) dat een klant van [bedrijf] in 2018 meerdere transacties voor in totaal
€ 137.000,- aan contante aankopen heeft gedaan. [bedrijf] heeft hiervan geen melding gemaakt, terwijl zij contante verkopen voor een hoger bedrag dan € 15.000,- dient te melden bij de FIU.
2.3
Uit analyse van de administratie volgt onder meer dat er contante betalingen plaatsvinden boven de € 1.500,- euro, waarbij niet altijd is te herleiden wie er gekocht heeft en dat werknemers worden geïnstrueerd om bij eventueel hogere contante verkopen de order te splitsen.
De politie concludeert dat het naar het zich laat aanzien vanuit het bedrijfspand al jarenlang overtredingen van de Opiumwet plaatsvinden en dat eiseres door het stelselmatig leveren van goederen aan winkels die deze vervolgens verkopen voor het gebruik of ondersteuning bij de georganiseerde handel in verdovende middelen, een grote invloed heeft op de veiligheid en openbare orde in de maatschappij.
2.4
Volgens de politie is het absoluut aannemelijk dat eiseres al vele jaren criminele activiteiten faciliteert en daarmee stelselmatig de Opiumwet zoals die geldt vanaf 2015 overtreedt.
3. De burgemeester heeft de sluiting van de souvenirwinkel bevolen op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet en de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet Wijdemeren 2020 (Beleidsregel) Volgens de burgemeester is het, gelet op de bevindingen van de politie, zonder meer aannemelijk dat eiseres stoffen en voorwerpen te koop aanbiedt en verkoopt die bestemd zijn voor de handel in harddrugs en softdrugs en dat eiseres hier wetenschap van had of hiervoor zeer ernstige vermoedens moest hebben. Hierdoor is er gevaar voor de openbare orde, de veiligheid en de (verdere) woon- en leefomgeving. Dit alles is ontwrichtend voor de samenleving.
4. Eiseres bestrijdt dat verweerder bevoegd was om het pand te sluiten. De feitelijke grondslag daarvoor ontbreekt omdat de verhandelde goederen (ook) een legaal doel hadden en eiseres niet wist en niet hoefde te vermoeden dat ze werden gebruikt voor drugshandel. Zo de bevoegdheid wel zou hebben bestaan, voert eiseres aan dat de gebruikmaking ervan onredelijk is, want niet noodzakelijk en disproportioneel en onevenredig en daarmee in strijd met onder meer de Dienstenrichtlijn.
5. Met ingang van 1 januari 2019 is de sluitingsbevoegdheid van een woning of een publiek toegankelijke inrichting op grond van artikel 13b van de Opiumwet verruimd tot situaties van strafbare voorbereidingshandelingen op grond van artikel 10a of 11a van de Opiumwet. Het gaat daarbij om gevallen waarin degene die het voorwerp of de stof in de woning of het lokaal of op het erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
6. Niet is in geschil dat eiseres de onder haar inbeslaggenomen voorwerpen, zoals opgesomd onder 2.1 voorhanden had. Evenmin is in geschil dat een deel van deze voorwerpen zowel voor legale als illegale doeleinden gebruikt kunnen worden.
7. Uit de beleidsregel volgt dat de sluitingsbevoegdheid op grond van voorbereidingshandelingen alleen betrekking heeft op de handelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of
bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Uit de Memorie van Toelichting (MvT, kamerstuk 34 763, nr. 3) blijkt dat de situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dit vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de aard en hoeveelheid van de ter plekke aangetroffen stoffen of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie of een opsporingsonderzoek, zoals resultaten van gesprekken of observaties.
Was verweerder bevoegd om te sluiten?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Ook heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres dat wist of tenminste ernstige reden had om dat te vermoeden. Hiervoor is het volgende redengevend.
8.1
Onder de in het bedrijf aangetroffen goederen bevonden zich onder meer honderden kilo’s mannitol, inisotol en cafeïne. Volgens een mededeling van het NFI wordt voor het versnijden van cocaïne met name van deze stoffen gebruik gemaakt. Verder zijn 1706 drugtesters aangetroffen, 1370 precisieweegschalen, persen, stempels, 492 stash (verstop)producten en verpakkingsmateriaal, waaronder 90.000 pony packs en bijna 20 miljoen gripzakjes. Al deze artikelen worden gebruikt in het drugscircuit en met name de combinatie ervan laat zien dat het gaat om artikelen die in het voorbereiden/verwerken van drugs ten behoeve van de handel en het verstrekken van drugs worden gebruikt. De artikelen wijzen op de handelingen in het drugscircuit, zoals het testen van harddrugs op puurheid, het versnijden van harddrugs met versnijdingsmiddelen, het persen en vervolgens het materiaal voorzien van een stempel/logo, het verstoppen al dan niet tijdens vervoer en het verpakken voor de eindgebruiker. Hiermee is zonder meer sprake van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10 a en 11a Opiumwet.
8.2
Wat betreft de vraag naar wetenschap van de bestemming van de spullen overweegt de rechtbank als volgt. De verkoop van de combinatie van dergelijke goederen wijst daar op zich al op, ook omdat eiseres geen andere redelijke verklaring heeft gegeven voor de omzet van deze spullen. Ze levert goederen die gericht zijn op de dealer en gebruiker: versnijdingsmiddelen, pers- en stempelmateriaal, verpakkingsmaterialen, drugstesters, weegschaaltjes, etc. Dat de verkoop en levering aan (tussen)bedrijven is, maakt dat niet anders.
Dat eiseres wist of ten minstens zeer ernstige redenen had om te vermoeden dat de artikelen hiervoor bedoeld waren, blijkt echter niet alleen uit de enkele aanwezigheid van de goederen. Immers, blijkens de rapportages heeft personeel verklaard dat de ponypacks worden gebruikt om coke te verpakken, dat [bedrijf] alles verkoopt “om de drugs”, maar niet de drugs zelf en dat de in beslag genomen goederen 20% van de voorraad betreft, maar 80% van de omzet. Ook is in de administratie de volgende mededeling gevonden: “Komen retour - doorgegeven aan [C] . Hebben inval gehad. Op ons verzoek laten retourneren”.
8.3
Reeds gezien het bovenstaande en nog afgezien van de strafrechtelijke onderzoeken tegen winkels waar spullen van [bedrijf] zijn aangetroffen, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres op de hoogte was of op z’n minst zeer ernstige redenen had om te vermoeden waarvoor de artikelen waren bestemd.
Dat zij zelf drempels heeft opgeworpen om dit gebruik daadwerkelijk te voorkomen is niet aannemelijk geworden. Bovenstaande omstandigheden wijzen daar geenszins op en verder blijkt uit de verklaringen en administratie dat werd verkocht aan niet tracerbare klanten. Zo is er een instructie aangetroffen over hoe met contante betalingen moest worden omgegaan waarin onder meer staat dat kontante verkoop/showroom mogelijk was met een vast debiteurennummer en dat de klant geen factuur mee krijgt en bij een contante verkoop hoger dan € 1.500,- de order moest worden gesplitst. Ook de overige door verweerder genoemde omstandigheden wijzen op voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a en 11a van de Opiumwet en de wetenschap van eiseres omtrent de bestemming van de goederen.
Verweerder was dan ook bevoegd om op te treden op grond van 13b Ow. Dat er nog geen duidelijkheid is over het strafrechtelijk traject maakt dat niet anders. De desbetreffende beroepsgronden en de daarin vervatte argumenten treffen geen doel.
Heeft verweerder zijn sluitingsbevoegdheid rechtmatig toegepast.
9. De bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet biedt verweerder beleidsruimte. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Het is vervolgens aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen daartoe heeft kunnen besluiten en of de duur van de sluiting passend is. De door eiseres bedoelde evenredigheid speelt daarbij een rol.
Verweerder heeft zich bij de sluiting van het pand mede gebaseerd op de Beleidsregel die ook van toepassing is op lokalen. Verweerder gaat bij strafbare voorbereidingshandelingen bij lokalen over tot directe sluiting van 6 maanden. Dit beleid wordt, gezien het in het beleid genoemde ondermijnende en ontwrichtende karakter van drugshandel en het doel van tenietdoen van het gebruik en de bekendheid van het lokaal, niet onredelijk geacht. De sluiting van het pand voor de duur van zes maanden past binnen het door verweerder gevoerde beleid.
9.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de noodzaak om het pand te sluiten op goede gronden aanwezig geacht. Gezien de grote omvang van het bedrijf en de inbeslaggenomen goederen, de grote klantenkring en aanloop naar het pand, kon verweerder dit als een ernstig geval beschouwen. Gezien de in de rapportages beschreven omvang van de voorraad en de aanloop naar het pand was de bekendheid van het pand groot en was er anders dan eiser aanvoert wel sprake van een loop naar het pand. Dat het alleen afnemers waren die bestellingen kwamen afrekenen is niet aannemelijk gezien de directe (contante) aankopen uit de showroom in het pand, hetgeen uit de rapportages blijkt. Gezien de ernst en omvang van de overtreding was de noodzaak tot sluiting gegeven. Dat het ging om een groothandel maakt dat niet anders.
9.2
Dat na het voornemen artikelen uit het assortiment zijn gehaald, maakt ook niet dat de noodzaak niet meer aanwezig was en maakt evenmin dat verweerder met een kortere termijn van sluiting had moeten volstaan. Gezien de naamsbekendheid en locatiebekendheid in het drugscircuit en daarmee de onder druk staande openbare orde mocht verweerder ervan uitgaan dat een langere tijd van sluiting nodig was om de bekendheid van de locatie als schakel in de drugshandel te doorbreken. Het sluiten van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft immers (ook) tot doel de bekendheid van het pand als plek waar faciliteiten voor drugshandel kunnen worden verkregen, te doorbreken. Dit wordt niet zonder meer bereikt met veranderen van het assortiment of de beëindiging van de huurovereenkomst en de omstandigheden waren als zodanig ten tijde van de beslissing op bezwaar niet anders dan ten tijde van het primaire besluit.
9.3
Verweerder laat met de sluiting zien dat er geen voorwerpen voor de drugshandel meer worden verhandeld en dat hij optreedt tegen activiteiten die een schakel vormen in de drugshandel. Verweerder stelt terecht dat dit ziet op het voorkomen van het risico dat criminelen naar het pand komen en dat daarmee wordt ingezet op herstel en structureel voorkomen van aantasting van de openbare orde. Gelet hierop is de (duur van de) sluiting ook niet onevenredig nadelig te achten voor eiseres in verhouding tot het doel wat ermee beoogd wordt. Van strijd met de Dienstenrichtlijn is reeds hierom geen sprake, wat van de toepasbaarheid ervan in dit geval overigens ook zij.
9.4
Gezien vorenstaande omstandigheden is er evenmin reden om te oordelen dat verweerder wegens bijzondere omstandigheden had moeten afwijken van zijn beleid. Verweerder heeft daarbij in redelijkheid kunnen betrekken dat er gelet op hetgeen is aangetroffen sprake is van een ernstig geval en dat het faciliteren van drugscriminaliteit een gevaar is voor de veiligheid en de volksgezondheid en dat de openbare orde op onacceptabele wijze wordt aangetast. Dat het beleid niet voorziet in een geval waarin de exploitatie wordt gestaakt voor de daadwerkelijke sluiting van het pand, maakt dat niet anders. De bekendheid en het risico zijn daarmee immers nog niet verdwenen.
10. Verweerder heeft verder terecht de conclusie getrokken dat geen sprake is van een criminal charge of misbruik van bevoegdheden. Dat de maatregel uitsluitend een signaalfunctie beoogt is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht voorts de bestuurlijke maatregel gezien het beoogde doel niet onnodig zwaar.
11. De beroepsonderdelen over de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast treffen derhalve geen doel.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 november 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.