Overwegingen
1. Eiser heeft op 13 maart 2018 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij verweerder een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding. Verweerder heeft bij besluit van 7 mei 2018 de verhuiskostenvergoeding toegekend. De betaling van de verhuiskostenvergoeding van € 2.000,- vond plaats op 17 april 2018. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van 7 mei 2018. De verhuiskostenvergoeding was volgens eiser niet toereikend en hij stelt schade te hebben geleden door de late uitbetaling van de verhuiskostenvergoeding door verweerder. Verweerder heeft in een besluit van 11 september 2018 een aanvullende verhuiskostenvergoeding toegekend van € 2.917,32 voor de inrichting van eisers nieuwe woning. Eiser heeft vervolgens zijn bezwaar ingetrokken, maar heeft het verzoek om schadevergoeding gehandhaafd. Verweerder heeft bij besluit van 12 september 2019 het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaarschriftencommissie heeft in het advies verwezen naar artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin staat dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig overheidshandelen. Gelet op artikel 7:1 van de Awb geldt dit ook voor bezwaar. Ten onrechte is onder het besluit van verweerder van 12 september 2019 een bezwaarclausule vermeld.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en voert aan dat verweerder een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in zijn besluit heeft vermeld. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij materiële en immateriële schade heeft geleden, doordat verweerder zowel de verhuiskosten als de inrichtingskosten niet tijdig aan eiser heeft betaald. Verweerder heeft het eerste bedrag aan verhuiskostenvergoeding overgemaakt op 19 april 2020 op een oud rekeningnummer van eiser. Door de late betaling van de verhuiskostenvergoeding heeft eiser op het laatste moment extra kosten moeten maken en heeft hij zijn oude meubels moeten achterlaten wegens gebrek aan bijstand van een verhuisbedrijf. De tweede verhuiskostenvergoeding voor de kosten van de inrichting van de woning zijn ook laat door verweerder betaald. Hierdoor heeft eiser in een kale, ongezonde woning moeten verblijven. Eisers gezondheid is als gevolg hiervan drastisch achteruit gegaan. Eiser begroot zijn schade op meer dan € 20.000,-. Eiser vordert een schadevergoeding van € 2.500,-.
4. Op grond van artikel 8:4, eerste lid aanhef en onder f, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb is het zuiver schadebesluit uitgesloten van bezwaar en beroep. Op grond van de Awb kan eiser daarom geen bezwaar maken tegen het primaire besluit. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder in zoverre.
5. In de artikelen 8:88 tot en met 8:95 van de Awb (Titel 8.4) is een regeling opgenomen voor een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter.
De rechtbank merkt het beroepschrift van eiser aan als een verzoek om schadevergoeding dat is ingediend op grond van artikel 8:90 van de Awb.
6. De bestuursrechter is op grond van artikel 8:88 van de Awb bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
7. De bestuursrechter is alleen bevoegd om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door een van de hiervoor in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, vermelde oorzaken. De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld dat er sprake is geweest van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit. Ook is niet gesteld dat sprake is van schade als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding. De schade die eiser stelt te hebben geleden is volgens hem het gevolg van de te late uitbetaling van de toegekende verhuiskostenvergoeding. Dit betreft schade als gevolg van een feitelijke handeling, niet zijnde een voorbereidingshandeling. Dit is geen schadeoorzaak als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. Eiser heeft in beroep geen onrechtmatig besluit of een andere in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vermelde schadeoorzaak aangewezen ten gevolge waarvan hij stelt schade te hebben geleden. De rechtbank kan daarom geen kennis nemen van het verzoek om schadevergoeding De burgerlijke rechter is bevoegd om te beslissen over dit verzoek om schadevergoeding.
Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat niet binnen de redelijke termijn op zijn verzoek om schadevergoeding is beslist. Met het oog hierop heeft hij verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door verweerder.
De rechtbank wijst dit verzoek af. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In dit geval is de termijn aangevangen met het ontvangen van het beroepschrift, aangemerkt als verzoekschrift, door de rechtbank op 1 april 2020. Tot aan de datum van deze uitspraak is de termijn van twee jaren niet overschreden.
10. De rechtbank is van oordeel dat de bestuursrechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding wegens een gestelde te late betaling van verhuiskosten.
11. Omdat de bestuursrechter onbevoegd is, zal het door verzoekers betaalde griffierecht worden terugbetaald. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen.