Overwegingen
1. Deze zaak gaat over de vraag of de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de horecagelegenheid aan de [adres] in [woonplaats] (de horecagelegenheid) in stand kan blijven (de omgevingsvergunning). De horecagelegenheid valt met zijn activiteiten onder horecacategorie 2 ‘middelzware horeca’, terwijl op grond van het bestemmingsplan op deze locatie horeca-activiteiten tot ten hoogste categorie 1c ‘lichte horeca’ zijn toegestaan.
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank heeft beslist dat het college de bezwaren van eiser gegrond had moeten verklaren en dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit daarom gegrond is. Vervolgens heeft de rechtbank onderzocht of zij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kan laten. Dit kon de rechtbank niet met de motivering zoals die op dat moment aan het bestreden besluit ten grondslag lag. Aan het bestreden besluit kleeft namelijk een motiveringsgebrek. Op grond van de ‘Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2e van de Wabo’ (de beleidsregels) verleent het college – voor zover hier relevant – voor andere bouwwerken dan woningen alleen een omgevingsvergunning voor een gebruikswijziging voor bedrijfsmatige activiteiten als deze activiteiten geen hinder opleveren voor het woon- en leefmilieu. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat de activiteiten van de horecagelegenheid geen hinder opleveren voor het woon- en leefmilieu.
3. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
4. In de aanvullende motivering heeft het college toegelicht waarom hij verwacht dat door de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning is verleend geen substantiële toename van hinder op het woon- en leefklimaat zal ontstaan. Daarvoor geeft het college de volgende redenen. Met het bestreden besluit zijn aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden waarbij geluid en openingstijden zijn vastgelegd welke aansluiten bij een horecagelegenheid in categorie 1. Verder is de horecagelegenheid weliswaar gecategoriseerd onder categorie 2, maar is de te verwachten (geluids)overlast van de horecagelegenheid vanwege het unieke concept volgens het college vergelijkbaar met een horecagelegenheid in categorie 1. Volgens het college is het bezoekersaantal van de horecagelegenheid op een doordeweekse dag nihil en op vrijdag en in het weekend zal het gemiddelde aantal bezoekers wisselen tussen 30 en 50 bezoekers. Incidenteel kan bij grote sportevenementen dit gemiddelde iets hoger uitvallen tot maximaal 70 bezoekers. Vergunninghouder mag maximaal 8 keer per jaar een incidentele festiviteit als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening organiseren. Bij die festiviteiten kan het aantal bezoekers volgens het college oplopen tot 110. Ten slotte stelt het college zich op het standpunt dat er geen grond is om aan te nemen dat de bezoekers van de horecagelegenheid zich veelvuldig zullen verplaatsen naar andere (eet)gelegenheden aan de [straat] in [woonplaats].
5. In zijn zienswijze vraagt eiser de rechtbank nog een aantal andere beslissingen te nemen over omgevingsvergunningen die het college voor andere horeca heeft verleend. Ook vraagt hij de rechtbank om het college te verplichten de wet te handhaven.
6. De rechtbank kan alleen een oordeel geven over het besluit wat in deze zaak ter toetsing aan haar voor ligt. Dat is het bestreden besluit: het besluit op eisers bezwaar tegen de omgevingsvergunning. De rechtbank kan geen andere vergunningen die aan vergunninghouder of andere horecaondernemers in de [straat] van [woonplaats] zijn verleend beoordelen. Ook kan de rechtbank niet oordelen dat het college moet handhaven. De beoordeling van de rechtbank in deze uitspraak gaat dus alleen over de omgevingsvergunning voor de horecagelegenheid.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank moet beoordelen of het college met de aanvullende motivering het motiveringsgebrek dat de rechtbank in de tussenuitspraak heeft geconstateerd heeft hersteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat dat niet is gelukt. Hierna legt de rechtbank eerst uit waarom zij tot die conclusie komt. Daarna gaat zij in op wat dit betekent voor het bestreden besluit.
8. Op de zitting heeft het college verklaard dat er geen hinder zal optreden als gevolg van de verleende omgevingsvergunning en dat dus wordt voldaan aan onderdeel a van de beleidsregel voor gebruikswijziging voor andere bouwwerken dan woningen. Met de aanvullende motivering komt het college, naar de rechtbank begrijpt, terug op dit standpunt. In de aanvullende motivering heeft het college immers opgenomen dat hij verwacht dat er door de activiteiten van de horecagelegenheid geen
substantiëletoename van hinder ontstaat. Er moet dus vanuit worden gegaan dat het college met het verlenen van de omgevingsvergunning afwijkt van de beleidsregel over gebruikswijziging voor andere bouwwerken dan woningen en dat het college die afwijking gerechtvaardigd vindt, omdat hij verwacht dat de toename van de overlast zeer gering zal zijn.
9. De rechtbank stelt voorop dat het college moet handelen overeenkomstig de beleidsregel. Dat is alleen anders als dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, of als strikte toepassing van de beleidsregels tot een bijzondere hardheid zou leiden, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Het college kan dus, kort gezegd, alleen van de beleidsregel afwijken als sprake is van een bijzonder geval. Met de aanvullende motivering heeft het college alleen maar toegelicht dat de hinder die zal optreden volgens hem niet substantieel zal zijn, maar niet dat sprake is van zo’n bijzonder geval. Alleen al om die reden kan de rechtbank de rechtgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten.
10. Maar de rechtbank kan het college ook niet volgen in zijn toelichting dat er met de omgevingsvergunning geen substantiële hinder zal optreden. Het is voor de rechtbank niet duidelijk waarop het college de in de aanvullende motivering genoemde bezoekersaantallen van gemiddeld 30-50 bezoekers baseert. Partijen zijn het er over eens dat in de horecagelegenheid 110 bezoekers zijn toegestaan. Zoals ook in de tussenuitspraak staat, heeft vergunninghouder op de zitting toegelicht dat het aantal bezoekers voor de verplichte sluiting van de horecagelegenheid door het coronavirus nog groeiende was. Tot die tijd waren bij grote sportevenementen al maximaal 90 bezoekers binnen geweest. Ook het standpunt dat het niet aannemelijk is dat de bezoekers van de horecagelegenheid zich veelvuldig zullen verplaatsen naar andere (eet)gelegenheden aan de [straat] in [woonplaats] is in strijd met wat vergunninghouder hierover op de zitting heeft verklaard. Volgens vergunninghouder gaan zijn bezoekers als zij trek krijgen naar een andere horecagelegenheid in de [straat] om een maaltijd te halen en trekken de bezoekers vanuit de horecagelegenheid door naar andere kroegen en komen bezoekers van andere kroegen naar de horecagelegenheid. Het college heeft niet toegelicht waarom niet kan worden uitgegaan van de verklaringen van de vergunninghouder over de bezoekersaantallen en het verplaatsen van bezoekers naar andere horeca.
Wat dit betekent voor het bestreden besluit
11. De rechtbank is van oordeel dat het college voor de motivering van de afwijking van de beleidsregels niet kan volstaan met de aanvullende motivering en dat aan het bestreden besluit dus nog steeds een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank kan dus ook met de aanvullende motivering de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze van het geschil zou inhouden. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het in strijd is met artikel 4:84 van de Awb, en met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank draagt het college op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Schadevergoeding en proceskosten
13. Eiser verzoekt om een schadevergoeding van de schade die hij de afgelopen 40 jaar als gevolg van het horecabeleid van de gemeente [woonplaats] heeft geleden. Eiser heeft dit verzoek niet onderbouwd. Uit het verzoek blijkt niet dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.