ECLI:NL:RBMNE:2021:5387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
5 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na medisch onderzoek door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering aanvroeg, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die zich op 2 november 2017 ziek meldde, had na afloop van de wachttijd een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde na onderzoek door een verzekeringsarts dat eiseres niet arbeidsongeschikt was, omdat er drie andere functies waren die zij kon uitoefenen. Eiseres maakte bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling.

Tijdens de zitting op 6 augustus 2021, waar eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, werd het geschil behandeld. Eiseres betoogde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd en dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht had gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsartsen en dat deze rapporten zorgvuldig waren opgesteld. Eiseres had niet voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de juistheid van de beoordeling van het Uwv te betwisten.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv, waarbij de WIA-uitkering was afgewezen, in stand kon blijven. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats],eiseres,

(gemachtigde: mr. J.A.H. van Marwijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Kuilenburg).

Inleiding

1.1
Eiseres werkte als verkoopmedewerkster voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 2 november 2017 heeft zij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met gezondheidsklachten. Door verweerder (hierna: het Uwv) is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na afloop van de wachttijd heeft eiseres bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2
In verband met haar aanvraag voor een WIA-uitkering is eiseres onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv die heeft beoordeeld wat de beperkingen zijn van eiseres per 31 oktober 2019. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat eiseres niet geschikt is voor haar eigen werk als verkoopmedewerkster, maar dat er drie andere functies zijn die eiseres, ondanks haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidskundige heeft berekend dat eiseres met deze functies meer kan verdienen als wat zij zou kunnen verdienen met haar eigen werk. Dit betekent dat eiseres 0% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv met het besluit van 21 januari 2020 (het primaire besluit) gemeld dat eiseres per 31 oktober 2019 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3
In bezwaar is een beoordeling gevolg door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Er werden voor eiseres in de bezwaarfase geen extra beperkingen aangenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies nog steeds geschikt zijn voor eiseres. Dit betekent dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres niet is gewijzigd. Met de beslissing op bezwaar van 15 april 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres dan ook ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
Het beroep van eiseres is bij de rechtbank behandeld op de zitting van 6 augustus 2021 via Skype. Eiseres was daarbij aanwezig samen met haar partner [partner] en bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

2. Eiseres vindt dat zij in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Zij vindt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat zij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres correct is vastgesteld op 0% zodat zij per 31 oktober 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres correct heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om de gezondheidstoestand van eiseres op 31 oktober 2019. Dat is de datum in geding in deze zaak.

Beoordeling van het geschil

Toetsingskader van de rechtbank
3. Bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak van eiseres stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten; en
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om echter voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiseres zich zelf voelt, zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Verzoek tot benoeming onafhankelijk deskundige
4. Volgens eiseres is er zodanige twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv dat er – mede gelet op het arrest Korošec van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – voor de rechtbank aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
5. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, in de uitspraak van 30 juni 2017, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet heeft voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. [1] Het volgen van deze uitgangspunten leidt in deze zaak tot de volgende beoordeling.
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
6. Eiseres voert aan dat het medisch en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Volgens eiseres zijn er door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige suggestieve vragen gesteld en was er sprake van vooringenomenheid. Volgens eiseres stond de besluitvorming van het Uwv al vòòr het medisch en arbeidskundig onderzoek vast. Daarnaast vindt eiseres dat een te beperkt lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door de primaire verzekeringsarts. Bij het lichamelijk onderzoek lag de nadruk op het onderzoek van haar rug, terwijl de oorsprong van haar klachten voortkomt uit haar rechterheup. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres gezien, heeft haar lichamelijk onderzocht (zowel de rug als de heupen) en zich een beeld gevormd van haar psychische klachten. Daarnaast heeft hij de gegevens uit het dossier bestudeerd en de brief van de revalidatiearts van 4 december 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres niet gezien, maar er heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2020 volgt ook dat eiseres contact via een telefonisch spreekuur voldoende vindt. Verder volgt uit dit rapport dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid aandacht besteedt aan de klachten van eiseres en haar dagelijks functioneren. De medische informatie die eiseres in bezwaar heeft ingebracht is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestudeerd en bij de beoordeling betrokken. In het aanvullend rapport van 21 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat een lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase geen toegevoegde waarde zou hebben gelet op de medische informatie die beschikbaar was en het lichamelijk onderzoek dat al door de primaire verzekeringsarts was uitgevoerd. Gelet op de medische rapporten en de beschikbare informatie in het dossier kan de rechtbank deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft niet nader toegelicht waarom het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet ook in de rapporten van de primaire arbeidskundige en de arbeidskundige bezwaar en beroep geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Stap 2: equality of arms
8. De beoordeling door de rechtbank bij deze stap ziet op beantwoording van de vraag of eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. De rechtbank overweegt in dat kader dat eiseres zowel in bezwaar als in beroep gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om nadere informatie in te dienen over haar medische situatie. Er is daarom sprake van een gelijke procespositie tussen partijen. Het enkele feit dat eiseres zelf geen geld heeft om een deskundige in te schakelen, leidt niet tot ongelijkheid van de procespositie van partijen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
9. Tegen de inhoud van de medische beoordeling heeft eiseres aangevoerd dat zij vindt dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen in de FML van 20 december 2019. Eiseres heeft in beroep per item van de FML toegelicht waarom zij vindt dat zij voor dat item (meer) beperkt is. De rechtbank zal deze beroepsgronden van eiseres hieronder per item weergeven, gevolgd door de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Items 1.1, 1.2, 1.7 en 1.9.7– vasthouden en verdelen van de aandacht en handelingstempo
Eiseres voert aan dat zij door vermoeidheid en stress gerelateerde klachten last heeft van concentratieproblemen. Eiseres vindt daarom dat zij beperkt moet worden op het vasthouden en verdelen van de aandacht. Daarnaast is eiseres vertraagd in haar doen en laten waardoor zij beperkt moet worden geacht in haar handelingstempo.
In zijn aanvullend rapport van 21 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er geen aanleiding is om eiseres op deze items beperkt te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarvoor gebaseerd op de informatie in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Daarin is onder andere beschreven hoe verzekeringsartsen moeten beoordeling of er een beperking is op een bepaald item van de FML. Ook is per item beschreven wanneer er aanleiding is om een verzekerde op dit punt beperkt te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft dat op het vasthouden en verdelen van de aandacht volgens CBBS alleen een beperking wordt aangenomen bij ernstige stoornissen zoals ernstige depressies met uitgesproken traagheid of hersenschade. Daarvan is bij eiseres geen sprake. Ter onderbouwing van het standpunt dat eiseres haar aandacht voldoende kan vasthouden en verdelen, wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep er nog op dat eiseres gedurende de hoorzitting van 65 minuten alert en geconcentreerd haar verhaal kon vertellen. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht die tot een ander oordeel moet leiden. De rechtbank constateert dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom zij beperkt moet worden geacht in haar handelingstempo.
Item 2.9 – samenwerken
Volgens eiseres is er ten onrechte geen beperking aangenomen op dit item, aangezien de primaire verzekeringsarts heeft toegelicht dat bij eiseres rekening moet worden gehouden met afleidende werkzaamheden. Bovendien gaat eiseres snel over haar eigen grenzen. Bij samenwerken vormt dit een extra risico volgens eiseres.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht in het rapport van 21 mei 2021 toe dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiseres niet in onderlinge afstemming met anderen een gezamenlijke taak kan uitvoeren. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Uit de toelichting in CBBS volgt dat een beperking op dit item vooral wordt aangenomen bij verzekerden met rigide persoonlijkheidstrekken, zoals autisme. Daarvan is bij eiseres geen sprake.
Item 3.2 - Koude
Eiseres voert aan dat haar pijnklachten en haar stijfheid verergeren bij kou. Op dit item moet daarom een beperking worden aangenomen.
In het rapport van 21 mei 2021 motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding is om eiseres op dit item beperkt te achten. Er is bij eiseres geen sprake van een inflammatoire gewrichtsaandoening waarbij koude de klachten doet toenemen. Bovendien zijn er voor eiseres geen functies geduid waarbij zij moet werken onder normale temperaturen. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft in beroep ook geen medische informatie ingebracht waaruit volgt dat haar klachten bij kou toenemen.
Item 4.22 – knielen of hurken
Eiseres vindt dat zij beperkt moet worden geacht op dit item, zeker als er structureel geknield en gehurkt moet worden.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat eiseres op dit item niet beperkt is, omdat hierbij beoordeeld wordt of een verzekerde grondbereik heeft. Dat is bij eiseres het geval. Eiseres is daarentegen wel beperkt op item 5.5 waarbij moet worden beoordeeld in welke mate een verzekerde geknield of gehurkt actief kan zijn. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze toelichting. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht waarmee twijfel wordt gezaaid over de juistheid van deze beoordeling.
Item 5.9 – afwisseling van houding
Eiseres acht zichzelf beperkt op dit item, omdat zij gedurende de dag veel moet bewegen om stijfheid te voorkomen.
In het rapport van 21 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat er voor eiseres beperkingen zijn aangenomen in zitten, staan en lopen. Dit impliceert dat er regelmatig van houding gewisseld moet worden en eiseres niet langdurig in dezelfde houding kan werken. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Ook uit CBBS volgt dat op item 5.9 alleen een beperking wordt aangenomen als het noodzakelijk is dat houdingen in een bepaalde volgorde worden afgewisseld. Niet is gebleken dat daarvan bij eiseres sprake is.
Item 6.2 en 6.3 – urenbeperking
Eisers vindt dat een aanvullende urenbeperking moet worden aangenomen, omdat zij ten tijde van de datum in geding in behandeling was. Met de aangenomen urenbeperking is daarmee geen rekening gehouden.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht een aanvullende urenbeperking in verband met verminderde beschikbaarheid hier niet aan de orde. De datum in geding in deze zaak is 31 oktober 2019. Eiseres is in september 2020 met haar revalidatietherapie gestart. Ook in het rapport van 26 maart 2020 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep al toegelicht waarom er geen aanleiding is om voor eiseres een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Uit het dagverhaal en de toelichting van eiseres blijkt dat zij veel rust, maar een stoornis in de energiehuishouding is bij eiseres niet medisch objectiveerbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij gebaseerd op de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. De rechtbank kan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht waarmee zij twijfel heeft gezaaid over dit oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
10. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank eiseres geen gelijk geeft in haar stelling dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen in de FML van 20 december 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft per item inzichtelijk gemotiveerd toegelicht waarom er geen aanleiding is om eiseres (verdergaand) beperkt te achten. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt in beroep het journaal van haar huisarts ingebracht. Daarvan zijn delen weggelakt. Uit het journaal van haar huisarts volgt echter niet waarom eiseres op de door haar genoemde items van de FML meer beperkt moet worden geacht. De rechtbank ziet in de door eiseres ingebrachte medische informatie daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het verzoek tot benoeming van een onafhankelijke deskundige wordt afgewezen.
11. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de beperkingen die voor eiseres zijn vastgesteld in de FML van 20 december 2019 juist zijn. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid van eiseres zoals neergelegd in die FML.
De arbeidskundige beoordeling
12. Eiseres is het ook niet eens met de arbeidskundige beoordeling. Volgens eiseres kan zij de geselecteerde functies niet uitoefenen, omdat zij niet lang kan zitten en omdat zij geen actieve werkhouding kan aannemen. Met een verkeerde werkhouding krijgt eiseres juist te maken met een toename van haar heup- en rugklachten.
13. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 april 2020 per geselecteerde functie toegelicht waarom de functie de belastbaarheid van eiseres niet overschrijdt. Daarbij is uitgegaan van de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de FML van 20 december 2019. Over het zitten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat eiseres conform de FML in ieder geval tot een uur aaneengesloten kan zitten. Dit komt echter alleen incidenteel voor in de geselecteerde functie teamondersteuner (SBC-code 315100) en dan alleen tijdens een overleg. Daarbij heeft eiseres ook de mogelijkheid om te gaan staan. Met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de daar gegeven toelichting ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat met de geselecteerde functies de belastbaarheid van eiseres wordt overschreden. De enkele stelling van eiseres dat een hoog/laag bureau niet leidt tot geschiktheid van de functies, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Gelet op de overwegingen hiervoor stelt de rechtbank vast dat het Uwv zich voor zijn beoordeling mocht baseren op de rapporten van zijn verzekeringsartsen. Met wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, ondersteund door medische informatie, heeft eiseres de rechtbank niet laten twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. Dit betekent dat het bestreden besluit waarbij het Uwv de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering heeft afgewezen, in stand kan blijven.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.