ECLI:NL:RBMNE:2021:5376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
21/1786
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Binnentreden woning en bestuursdwang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een voormalig advocaat, en de burgemeester van de gemeente Utrecht, alsook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen besluiten van verweerders die betrekking hebben op de machtiging tot binnentreden van zijn woning en een last onder bestuursdwang. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder I op 8 oktober 2020 een machtiging heeft verleend voor binnentreding van de woning van eiser, omdat er meldingen waren ontvangen over de situatie in de woning. Verweerder II heeft op 8 januari 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd aan eiser om opgeslagen materialen en afval te verwijderen, wat noodzakelijk was om te voldoen aan de Woningwet en het Bouwbesluit 2012.

Eiser heeft op 5 mei 2021 beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks dat het beroep prematuur was ingediend. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in zijn belangen was geschaad door het niet ontvangen van alle stukken, aangezien hij eerder dezelfde stukken had ontvangen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de geheimhoudingsplicht van eiser niet in het geding was, omdat de machtiging tot binnentreden niet was verleend voor een doorzoeking, maar enkel voor visuele inspectie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de besluiten van verweerders rechtmatig waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1786
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder I

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder II
(gemachtigde: mr. J. Hillenaar).
Hierna gezamenlijk: verweerder

Procesverloop

In het besluit van 8 oktober 2020 heeft verweerder I een besluit tot machtiging binnentreding van de woning van eiser afgegeven. Bij besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder II een last onder bestuursdwang opgelegd aan eiser (hierna: primaire besluiten).
In het besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 5 mei 2021 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Vooraf
1. De rechtbank heeft op 11 oktober 2021 een brief ontvangen van eiser waarin hij aangeeft dat hij mogelijk niet alle stukken van verweerder die de rechtbank op 30 september 2021 aan hem heeft doorgestuurd, heeft ontvangen. De rechtbank stelt vast dat eiser dezelfde stukken eerder al had ontvangen. Verweerder had namelijk alleen een nieuwe set stukken ingediend, omdat er in de eerdere set abusievelijk namen en adressen waren weggelakt. De stukken van 30 september 2021 waren dus geen nieuwe stukken. De rechtbank heeft eiser voorafgaand aan de zitting verschillende keren telefonisch proberen te bereiken om dit toe te lichten maar is daar niet in geslaagd. Eiser is door het niet goed kunnen lezen van de stukken die hem op 30 september 2021 zijn toegestuurd dus niet in zijn belang geschaad en de rechtbank ziet hierin ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.
2. De rechtbank overweegt verder dat de vraag gesteld kan worden of eiser wel ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het besluit op bezwaar dateert van na het initiële beroepsschrift van eiser. Dit beroepschrift is strikt genomen dus prematuur ingediend. De rechtbank ziet in dit specifieke geval echter aanleiding om in het belang van een effectieve rechtsbescherming en uit oogpunt van finale geschillenbeslechting hieraan voorbij te gaan en het beroep toch inhoudelijk te beoordelen. Eiser heeft nadien (onder meer op 6 en 7 september 2021) ook nog inhoudelijk gereageerd op het besluit op bezwaar. Hij heeft daarbij zijn eerdere argumenten nogmaals toegelicht en aangevuld. De rechtbank merkt deze argumenten daarom aan als beroepsgronden tegen het besluit op bezwaar.
Machtiging tot binnentreding en last onder bestuursdwang
3. Verweerder heeft een melding ontvangen over de woning van eiser. Nadat eiser meerdere keren niet thuis was na een aangekondigde inspectie, zijn inspecteurs van de gemeente op 8 oktober 2020 de woning van eiser binnengegaan met een machtiging tot binnentreden. Deze machtiging was verleend door verweerder I, op grond van de Algemene wet binnentreden. Op 8 januari 2021 heeft verweerder II een last onder bestuursdwang opgelegd aan eiser om de opgeslagen materialen/afval in de woning te verwijderen. Dit is nodig om een einde te maken aan de geconstateerde overtredingen van de Woningwet en het Bouwbesluit 2012, zoals die door verweerder zijn weergegeven in het besluit.
4. De rechtbank oordeelt dat - anders dan eiser heeft aangevoerd - er geen aanleiding is om aan te nemen dat de geheimhoudingsplicht van eiser als (voormalig) advocaat met het verlenen van de machtiging in het geding is. De machtiging is namelijk niet verleend voor een
doorzoekingvan eisers woning met het doel om documenten of goederen te onderzoeken en (eventueel) in beslag te nemen. Met de machtiging kon de gemeente slechts binnentreden om visueel te kunnen beoordelen of sprake was van een onveilige situatie in de woning van eiser. Dat er dossiers van voormalig cliënten in het huis aanwezig zijn, zoals eiser stelt, maakt dit niet anders omdat de machtiging dus niet was afgegeven voor een doorzoeking waarbij dossiers konden worden bekeken. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om aan te nemen dat inspecteurs tijdens de inspectie kasten hebben opengemaakt, dossiers hebben bekeken of dat anderszins verder is gegaan dan een visuele inspectie. Omdat de geheimhoudingsplicht van eiser niet in het geding is, is het recht voor (onder meer) advocaten om medewerking te weigeren aan een toezichthouder (volgens artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht) niet geschonden. Om dezelfde reden en omdat geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek, hoefde verweerder I op grond van artikel 96c (en verder) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ook geen toestemming voor het binnentreden te verkrijgen van de officier van justitie of de rechter-commissaris. Anders dan eiser stelt, was er daarom ook geen reden om de deken van de Orde van advocaten te vragen bij het binnentreden aanwezig te zijn. Er is bovendien geen aanleiding voor een analoge toepassing van deze strafrechtelijke regels op de onderhavige bestuursrechtelijke procedure. De woning van eiser is immers niet doorzocht met de machtiging terwijl de artikelen 96c (en verder) van het Wetboek van Sv juist op de situatie van doorzoeking van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder heeft mogen besluiten tot het afgeven van de machtiging tot binnentreden. De gronden die eiser hiertegen heeft aangevoerd slagen niet.
5. Eisers stelling dat verweerder II ten onrechte het besluit tot de last onder bestuursdwang heeft genomen, omdat verweerder I de machtiging tot binnentreden niet had mogen verlenen, slaagt daarom ook niet. Eiser heeft verder geen gronden gericht tegen de last onder bestuursdwang. Ter zitting is door verweerder toegelicht dat de situatie in de woning van eiser nog niet is opgelost. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder het besluit tot de last onder bestuursdwang niet heeft mogen nemen of niet meer zou mogen handhaven.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder I de machtiging mocht verlenen en verweerder II het besluit tot de last onder bestuursdwang mocht nemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021 door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Zwijnenberg, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.