Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser], uit [woonplaats], eiser
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder I
en
Procesverloop
Beslissing
Overwegingen
doorzoekingvan eisers woning met het doel om documenten of goederen te onderzoeken en (eventueel) in beslag te nemen. Met de machtiging kon de gemeente slechts binnentreden om visueel te kunnen beoordelen of sprake was van een onveilige situatie in de woning van eiser. Dat er dossiers van voormalig cliënten in het huis aanwezig zijn, zoals eiser stelt, maakt dit niet anders omdat de machtiging dus niet was afgegeven voor een doorzoeking waarbij dossiers konden worden bekeken. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om aan te nemen dat inspecteurs tijdens de inspectie kasten hebben opengemaakt, dossiers hebben bekeken of dat anderszins verder is gegaan dan een visuele inspectie. Omdat de geheimhoudingsplicht van eiser niet in het geding is, is het recht voor (onder meer) advocaten om medewerking te weigeren aan een toezichthouder (volgens artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht) niet geschonden. Om dezelfde reden en omdat geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek, hoefde verweerder I op grond van artikel 96c (en verder) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ook geen toestemming voor het binnentreden te verkrijgen van de officier van justitie of de rechter-commissaris. Anders dan eiser stelt, was er daarom ook geen reden om de deken van de Orde van advocaten te vragen bij het binnentreden aanwezig te zijn. Er is bovendien geen aanleiding voor een analoge toepassing van deze strafrechtelijke regels op de onderhavige bestuursrechtelijke procedure. De woning van eiser is immers niet doorzocht met de machtiging terwijl de artikelen 96c (en verder) van het Wetboek van Sv juist op de situatie van doorzoeking van toepassing zijn. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder heeft mogen besluiten tot het afgeven van de machtiging tot binnentreden. De gronden die eiser hiertegen heeft aangevoerd slagen niet.