ECLI:NL:RBMNE:2021:5375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/4135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake Educatieve Maatregel Alcohol en beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiser, die een Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) opgelegd had gekregen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de EMA, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij de bezwaartermijn had overschreden. Eiser verzocht om herziening van dit besluit, stellende dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van eiser zorgvuldig beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij als militair in het buitenland was ten tijde van de oplegging van de EMA, en dat verweerder hem niet had gewezen op de verlengde bezwaartermijn die van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de bezwaartermijn correct was vastgesteld en dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was, aangezien eiser in beroep had kunnen gaan tegen het besluit van 8 mei 2020, maar dit niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het herzieningsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: drs. I.S.B. Metaal).

Procesverloop

In het besluit van 29 juni 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening afgewezen (primaire besluit).
In het besluit van 2 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Verweerder heeft bij besluit van 25 september 2019 een Educatieve Maatregel Alcohol (hierna: EMA) opgelegd aan eiser. De aanleiding voor dit besluit was een mededeling van de Koninklijke Marechaussee (KMar) op grond van artikel 130 van de Wegenverkeerswet over een gerezen vermoeden van rijongeschiktheid van eiser. Uit de bijgevoegde processen-verbaal blijkt dat de politie eiser op 12 mei 2019 als bestuurder van een auto heeft aangehouden op [land 1], wegens het rijden onder invloed van alcohol. Bij eiser is een alcoholgehalte van 1,08 promille vastgesteld.
2. Verweerder heeft het besluit waarmee de EMA is opgelegd op 7 februari 2020 nogmaals bekendgemaakt aan eiser. Op 7 april 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft bij besluit van 8 mei 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser de bezwaartermijn had overschreden en dus te laat was met zijn bezwaar.
3. Eiser heeft op 7 mei 2020 verweerder schriftelijk verzocht, naar aanleiding van telefonisch contact die dag, om het besluit van 8 mei 2020 te herzien. Verweerder heeft het verzoek afgewezen op 29 juni 2020 en eisers bezwaar hiertegen ongegrond verklaard bij besluit van 23 juli 2020. Eiser heeft tegen dit laatste besluit beroep ingesteld.
De besluitvorming van verweerder
4. Verweerder heeft in het primaire en bestreden besluit aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheden als bedoel in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die een herziening rechtvaardigen. Verweerder stelt onder meer dat de redenen die eiser aanvoert voor de herziening in wezen gaan over de inhoud van het besluit tot oplegging van de EMA en niet over nieuwe feiten en omstandigheden die een herziening rechtvaardigen. Omdat eiser geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2020 waarbij zijn bezwaar tegen het opleggen van de EMA ongegrond is verklaard, is dit besluit in rechte onaantastbaar. Verweerder heeft daarom de herziening afgewezen.
Wettelijk kader herziening
5.1
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb mag een bestuursorgaan de herziening van een besluit afwijzen indien geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank dient te beoordelen of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid, en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [1]
5.2
Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de herziening in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Eiser stelt dat verweerder een te korte bezwaartermijn heeft toegepast. Eiser was op het moment dat de EMA werd opgelegd als militair in [land 2] (van begin januari 2020 tot eind maart 2020). Op grond van artikel 3 van de Wet Ambtenaren Defensie [2] had verweerder als gevolg daarvan een bezwaartermijn van dertien weken moeten toepassen, in plaats van zes weken. Eiser stelt daarom dat hij zijn bezwaarschrift wel op tijd had ingediend, namelijk binnen de termijn van dertien weken. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
7. Eiser stelt in aanvulling daarop dat hij tijdens het telefoongesprek met verweerder op 7 mei 2020 al heeft gezegd dat hij in het buitenland was op het moment dat de EMA werd opgelegd. Verweerder heeft hem echter niet gewezen op de verlengde bezwaartermijn en hem geadviseerd om een herzieningsverzoek in te dienen. Ook heeft verweerder hem gezegd dat het herzieningsverzoek behandeld zou worden als een bezwaarschrift.
8. Eiser stelt verder dat verweerder het besluit van 8 mei 2020 moet herzien omdat eiser ten tijde van dit besluit nog niet alle informatie tot zijn beschikking had. Uit het strafrechtelijk dossier volgt namelijk dat het bloedonderzoek niet volgens de geldende wet- en regelgeving is uitgevoerd. Het standpunt van verweerder dat eiser dit in een beroepsprocedure tegen dat besluit had moeten aanvoeren, gaat ten aanzien van dit punt niet op, omdat eiser nu pas de beschikking heeft over de informatie uit het strafrechtelijk dossier. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij van verweerder nooit zijn gehele dossier heeft gekregen. Ook daarom is sprake van nieuwe informatie die eiser eerst niet had.
Het standpunt van verweerder
9. Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser zijn stellingen over de verlengde bezwaartermijn in beroep tegen het besluit van 8 mei 2020 had moeten aanvoeren. Dat besluit gaat immers over de overschrijding van de termijn. Eiser had in beroep kunnen aanvoeren dat verweerder volgens hem een onjuiste bezwaartermijn hanteerde. Voorts geeft verweerder aan dat uit de telefoonnotitie van het gesprek van 7 mei 2020 niet volgt dat verweerder eiser heeft geadviseerd om een herzieningsverzoek in te dienen of dat het herzieningsverzoek zou worden behandeld als een bezwaarschrift. Voor een geslaagd beroep op de herzieningsmogelijkheid moet het gaan om een nieuwe feit of veranderde omstandigheid, en daar is geen sprake van. Ook ten aanzien van eisers stelling dat hij pas nu beschikt over de informatie uit het strafdossier heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit geen nieuw feit of omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Het oordeel van de rechtbank
Is er sprake van nieuwe feiten en omstandigheden?
10. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn van het besluit tot het opleggen van de EMA is begonnen op 7 februari 2020, na de tweede bekendmaking en niet na de eerste bekendmaking van dat besluit op 25 september 2019. Ter zitting is ook gebleken dat dit tussen partijen niet in geschil is.
Eiser stelt dat zijn bezwaar tijdig was omdat verweerder heeft miskend dat de verlengde bezwaartermijn van dertien weken van toepassing was op het besluit. [3] De rechtbank oordeelt dat zelfs als dit juist is en verweerder dus is uitgegaan van een onjuiste (te korte) bezwaartermijn, dit niet betekent dat verweerder gehouden is om het besluit van 8 mei 2020 te herzien. Als verweerder is uitgegaan van de verkeerde bezwaartermijn is dit namelijk geen nieuw feit of veranderde omstandigheid, maar het gevolg van een verkeerde (juridische) analyse van welk wetsartikel van toepassing is. Dit is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
11. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder ook ten aanzien van de informatie uit het strafrechtelijke dossier heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Daarbij is relevant dat het bij nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet gaan om - kort gezegd - nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een ander besluit aanleiding kunnen geven. Dat eiser in de beroepsfase pas de beschikking heeft gekregen over het dossier van verweerder en informatie uit de strafrechtelijke procedure voldoet daar niet aan. Verweerder beschikte immers wel over alle informatie in zijn dossier en heeft dit ook meegewogen. De omstandigheid dat eiser niet alle informatie had, maakt niet dat verweerder een ander besluit had genomen als hij daarvan op de hoogte was. De bestuursrechtelijke procedure waarin de EMA is opgelegd, staat bovendien los van de strafrechtelijke procedure. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op de mededeling van de KMar over het gerezen vermoeden van ongeschiktheid en de processen-verbaal die bij de mededeling van de KMar zijn overgelegd. De stelling van eiser dat hij nu beschikt over informatie uit het strafrechtelijk dossier die relevant is voor deze procedure, is daarom ook geen nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Is het besluit van verweerder evident onredelijk?
12. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van verweerder van de herziening ook niet evident onredelijk is. Daarvoor is relevant dat eiser in beroep had kunnen gaan tegen het besluit van 8 mei 2020, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. In beroep had eiser kunnen aanvoeren dat verweerder volgens hem was uitgegaan van de verkeerde bezwaartermijn en zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en de rechtbank had hierover dan een oordeel kunnen geven. Eiser is op de mogelijkheid van beroep gewezen in het besluit van 8 mei 2020, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De herzieningsprocedure is niet bedoeld om dit te repareren en alsnog de mogelijkheid van een (inhoudelijke) beroepsfase te bieden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat er geen verschil is tussen de situatie dat verweerder is uitgegaan van een verkeerde bezwaartermijn (zoals in dit geval), of als het besluit om andere redenen niet correct was geweest. In beide gevallen kan de herzieningsprocedure niet worden gebruikt om te corrigeren dat de betrokkene niet in beroep is gegaan, terwijl hij die mogelijkheid destijds wel had. De afwijzing van de herziening van verweerder is daarom niet evident onredelijk.
13. De stelling van eiser over het telefoongesprek dat hij op 7 mei 2020 heeft gevoerd met verweerder maakt het voorgaande niet anders. Het is in beginsel de eigen verantwoordelijkheid van eiser om de juiste procedure te volgen. De mogelijkheid van beroep staat ook uitdrukkelijk in het besluit van 8 mei 2020 genoemd. Uit de telefoonnotitie blijkt niet dat verweerder eiser op dit punt onjuist heeft voorgelicht en de rechtbank heeft geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van deze notitie. Voor zover het eiser niet duidelijk was of hij beroep moest instellen of om herziening moest vragen, had het op zijn weg gelegen om hierover navraag te doen, bijvoorbeeld bij een juridisch adviseur. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Ook eisers stelling dat hij pas op een later moment de beschikking had over alle stukken, inclusief de informatie uit het strafdossier, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een evident onredelijk besluit. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover reeds heeft overwogen bij 11. De door eiser genoemde informatie is ook inhoudelijk niet zodanig dat dit tot de conclusie moet leiden dat het besluit tot oplegging van de EMA en tot afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiser terecht afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en evenmin van een evident onredelijk besluit. Eiser krijgt dus geen gelijk.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R. van der Vos, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Aziz, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 23 november 2016 van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2016:3131.
2.Eiser beroept zich op artikel 3:1 van de Militaire Ambtenarenwet. De Militaire Ambtenarenwet is per 1 januari 2020 vervangen door de Wet Ambtenaren Defensie met een soortgelijk artikel in artikel 3 van deze wet.
3.Op grond van artikel 3:1 van de Militaire Ambtenarenwet.