5.2Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de herziening in beginsel dragen. De rechtbank kan aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
6. Eiser voert aan dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Eiser stelt dat verweerder een te korte bezwaartermijn heeft toegepast. Eiser was op het moment dat de EMA werd opgelegd als militair in [land 2] (van begin januari 2020 tot eind maart 2020). Op grond van artikel 3 van de Wet Ambtenaren Defensiehad verweerder als gevolg daarvan een bezwaartermijn van dertien weken moeten toepassen, in plaats van zes weken. Eiser stelt daarom dat hij zijn bezwaarschrift wel op tijd had ingediend, namelijk binnen de termijn van dertien weken. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
7. Eiser stelt in aanvulling daarop dat hij tijdens het telefoongesprek met verweerder op 7 mei 2020 al heeft gezegd dat hij in het buitenland was op het moment dat de EMA werd opgelegd. Verweerder heeft hem echter niet gewezen op de verlengde bezwaartermijn en hem geadviseerd om een herzieningsverzoek in te dienen. Ook heeft verweerder hem gezegd dat het herzieningsverzoek behandeld zou worden als een bezwaarschrift.
8. Eiser stelt verder dat verweerder het besluit van 8 mei 2020 moet herzien omdat eiser ten tijde van dit besluit nog niet alle informatie tot zijn beschikking had. Uit het strafrechtelijk dossier volgt namelijk dat het bloedonderzoek niet volgens de geldende wet- en regelgeving is uitgevoerd. Het standpunt van verweerder dat eiser dit in een beroepsprocedure tegen dat besluit had moeten aanvoeren, gaat ten aanzien van dit punt niet op, omdat eiser nu pas de beschikking heeft over de informatie uit het strafrechtelijk dossier. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij van verweerder nooit zijn gehele dossier heeft gekregen. Ook daarom is sprake van nieuwe informatie die eiser eerst niet had.
Het standpunt van verweerder
9. Verweerder handhaaft het standpunt dat eiser zijn stellingen over de verlengde bezwaartermijn in beroep tegen het besluit van 8 mei 2020 had moeten aanvoeren. Dat besluit gaat immers over de overschrijding van de termijn. Eiser had in beroep kunnen aanvoeren dat verweerder volgens hem een onjuiste bezwaartermijn hanteerde. Voorts geeft verweerder aan dat uit de telefoonnotitie van het gesprek van 7 mei 2020 niet volgt dat verweerder eiser heeft geadviseerd om een herzieningsverzoek in te dienen of dat het herzieningsverzoek zou worden behandeld als een bezwaarschrift. Voor een geslaagd beroep op de herzieningsmogelijkheid moet het gaan om een nieuwe feit of veranderde omstandigheid, en daar is geen sprake van. Ook ten aanzien van eisers stelling dat hij pas nu beschikt over de informatie uit het strafdossier heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit geen nieuw feit of omstandigheid is in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Het oordeel van de rechtbank
Is er sprake van nieuwe feiten en omstandigheden?
10. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn van het besluit tot het opleggen van de EMA is begonnen op 7 februari 2020, na de tweede bekendmaking en niet na de eerste bekendmaking van dat besluit op 25 september 2019. Ter zitting is ook gebleken dat dit tussen partijen niet in geschil is.
Eiser stelt dat zijn bezwaar tijdig was omdat verweerder heeft miskend dat de verlengde bezwaartermijn van dertien weken van toepassing was op het besluit.De rechtbank oordeelt dat zelfs als dit juist is en verweerder dus is uitgegaan van een onjuiste (te korte) bezwaartermijn, dit niet betekent dat verweerder gehouden is om het besluit van 8 mei 2020 te herzien. Als verweerder is uitgegaan van de verkeerde bezwaartermijn is dit namelijk geen nieuw feit of veranderde omstandigheid, maar het gevolg van een verkeerde (juridische) analyse van welk wetsartikel van toepassing is. Dit is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
11. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder ook ten aanzien van de informatie uit het strafrechtelijke dossier heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Daarbij is relevant dat het bij nieuwe feiten of veranderde omstandigheden moet gaan om - kort gezegd - nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een ander besluit aanleiding kunnen geven. Dat eiser in de beroepsfase pas de beschikking heeft gekregen over het dossier van verweerder en informatie uit de strafrechtelijke procedure voldoet daar niet aan. Verweerder beschikte immers wel over alle informatie in zijn dossier en heeft dit ook meegewogen. De omstandigheid dat eiser niet alle informatie had, maakt niet dat verweerder een ander besluit had genomen als hij daarvan op de hoogte was. De bestuursrechtelijke procedure waarin de EMA is opgelegd, staat bovendien los van de strafrechtelijke procedure. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op de mededeling van de KMar over het gerezen vermoeden van ongeschiktheid en de processen-verbaal die bij de mededeling van de KMar zijn overgelegd. De stelling van eiser dat hij nu beschikt over informatie uit het strafrechtelijk dossier die relevant is voor deze procedure, is daarom ook geen nieuw feit of omstandigheid in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Is het besluit van verweerder evident onredelijk?
12. De rechtbank is van oordeel dat de afwijzing van verweerder van de herziening ook niet evident onredelijk is. Daarvoor is relevant dat eiser in beroep had kunnen gaan tegen het besluit van 8 mei 2020, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard. In beroep had eiser kunnen aanvoeren dat verweerder volgens hem was uitgegaan van de verkeerde bezwaartermijn en zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en de rechtbank had hierover dan een oordeel kunnen geven. Eiser is op de mogelijkheid van beroep gewezen in het besluit van 8 mei 2020, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De herzieningsprocedure is niet bedoeld om dit te repareren en alsnog de mogelijkheid van een (inhoudelijke) beroepsfase te bieden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat er geen verschil is tussen de situatie dat verweerder is uitgegaan van een verkeerde bezwaartermijn (zoals in dit geval), of als het besluit om andere redenen niet correct was geweest. In beide gevallen kan de herzieningsprocedure niet worden gebruikt om te corrigeren dat de betrokkene niet in beroep is gegaan, terwijl hij die mogelijkheid destijds wel had. De afwijzing van de herziening van verweerder is daarom niet evident onredelijk.
13. De stelling van eiser over het telefoongesprek dat hij op 7 mei 2020 heeft gevoerd met verweerder maakt het voorgaande niet anders. Het is in beginsel de eigen verantwoordelijkheid van eiser om de juiste procedure te volgen. De mogelijkheid van beroep staat ook uitdrukkelijk in het besluit van 8 mei 2020 genoemd. Uit de telefoonnotitie blijkt niet dat verweerder eiser op dit punt onjuist heeft voorgelicht en de rechtbank heeft geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van deze notitie. Voor zover het eiser niet duidelijk was of hij beroep moest instellen of om herziening moest vragen, had het op zijn weg gelegen om hierover navraag te doen, bijvoorbeeld bij een juridisch adviseur. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Ook eisers stelling dat hij pas op een later moment de beschikking had over alle stukken, inclusief de informatie uit het strafdossier, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van een evident onredelijk besluit. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover reeds heeft overwogen bij 11. De door eiser genoemde informatie is ook inhoudelijk niet zodanig dat dit tot de conclusie moet leiden dat het besluit tot oplegging van de EMA en tot afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiser terecht afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en evenmin van een evident onredelijk besluit. Eiser krijgt dus geen gelijk.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.