ECLI:NL:RBMNE:2021:5358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4691
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing over arbeidsongeschiktheid op basis van Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die eerder werkzaam was als financieel controller, had zich ziek gemeld in verband met werkgerelateerde spanningsklachten en burn-out. Na een WIA-beoordeling werd eiser voor 70,56% arbeidsongeschikt geacht, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 71,02%. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld. Eiser voerde aan dat er geen fysieke beoordeling had plaatsgevonden en dat de medische beoordeling onjuist was, vooral met betrekking tot zijn slaapapneu. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de rapportages voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de door eiser ervaren klachten niet voldoende waren om aan te nemen dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiser voor 71,02% arbeidsongeschikt was. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier A. Belhadi, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.A.M. Staal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 6 juli 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser wordt voor 70,56% arbeidsongeschikt geacht.
Bij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en eiser voor 71,02% arbeidsongeschikt geacht.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 31 mei 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.R.A. Rutten, als waarnemer van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Bij verkort proces-verbaal van 31 mei 2021 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om de resultaten van het slaaponderzoek in te dienen. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 23 juni 2021 de hiervoor genoemde stukken ingediend. Verweerder heeft hier op 7 juli 2021 op gereageerd.
Nadat geen van de partijen binnen de hiervoor gestelde termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was vanaf 1 januari 2015 werkzaam als financieel controller voor 40 uur per week. Op 1 juni 2018 is het dienstverband geëindigd. Op 11 juli 2018 meldde eiser zich ziek in verband met werkgerelateerde spanningsklachten/burn out, hij ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Met ingang van 8 oktober 2018 ontving eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 16 april 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Na een wachttijd van 104 weken vond er een WIA-beoordeling plaats. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser voor 71,02% arbeidsongeschikt is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.

Het oordeel van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het onderzoek

3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het niet zorgvuldig is dat in de primaire en in de bezwaarfase geen fysieke beoordeling door de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Eiser is door de verzekeringsartsen alleen telefonisch gehoord.
5. In het rapport van 27 mei 2020 overweegt de primaire verzekeringsarts dat er geen fysiek onderzoek heeft plaatsgevonden, maar dit geen afbreuk doet aan de beoordelingscriteria. Onder meer is overwogen dat eiser recent gezien is door de ziektewet-arts, die constateerde dat en waarom er sprake was van psychopathologie. De primaire verzekeringsarts komt op basis van eigen onderzoek tot dezelfde conclusie. Ook overweegt de verzekeringsarts dat bij de gezondheidsproblematiek zoals bij eiser aan de orde lichamelijk onderzoek van beperkte toegevoegde waarde is. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht en er heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich gebaseerd op een compleet medisch beeld van eiser. Niet is gebleken dat het medisch onderzoek, door eiser alleen telefonisch te horen, onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
6. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten en beperkingen die voortkomen uit de slaapapneu. De longarts heeft aangegeven dat er aanwijzingen waren voor een zeer ernstige slaapapneu met een saturatie-index (mate van zuurstofverzadiging in het bloed) van 66. Eiser slaapt met een masker en wordt vermoeid wakker. Daarom had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Volgens eiser is er sprake van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met informatie van de longarts.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de klachten en beperkingen van eiser. In de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank legt dat hierna uit.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 10 november 2020 dat de stoornissen van eiser, de bevindingen van de primaire arts en de geduide beperkingen onderling een logische samenhang vormen, zodat er geen medische reden bestaat om de FML te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder dat een urenbeperking niet aan de orde is, omdat er geen sprake meer is van aandoeningen die op zich gepaard gaan met een substantieel verlies aan basale energie. De OSAS/slaapapneu is adequaat behandeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert dit op het feit dat eiser met het CPAP masker door kan slapen tot de wekker gaat, terwijl hiervoor tot 66 keer per uur sprake was van een ademstilstand. Daarnaast is de burn out problematiek niet zodanig ernstig dat eiser daar behandeling voor nodig heeft. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat het bij de geduide functies om fysiek en mentaal licht werk en voldoet dit aan de FML, waardoor er op voorhand ook geen medische reden is om overbelasting te verwachten.
9. In het rapport van 5 juli 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de resultaten van het slaaponderzoek blijkt dat de OSAS door de gewichtsreductie is verbeterd van ernstig (66 ademstops bij het slapen) naar matig ernstig (18 ademstops bij het slapen) en met gebruik van het CPAP masker is dit gereduceerd naar 3 ademstops bij het slapen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de brief van de longarts van 17 juni 2021 het medisch beeld bevestigt dat in bezwaar is aangenomen, namelijk dat eiser nog niet zonder het CPAP masker kan slapen en dat het CPAP masker de OSAS adequaat behandelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet daarom geen aanleiding om de FML te herzien.
10. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt helder uitgelegd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de longarts in de brief van 17 juni 2021 concludeert dat de uitkomst van het slaaponderzoek de persisterende moeheid niet verklaart en hij eiser een consult bij de huisarts adviseert om mogelijke andere oorzaken voor de vermoeidheid te bespreken. Daarnaast komt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen urenbeperking hoeft te worden aangenomen overeen met het dagverhaal van eiser, waaruit niet blijkt dat er sprake is van een substantiële recuperatiebehoefte. Eiser heeft verder geen medische informatie overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Wat eiser zelf aangeeft over de klachten die hij ervaart, kan niet leiden tot het aannemen van verdergaande beperkingen. Alleen klachten die kunnen worden geobjectiveerd met medische informatie, kunnen leiden tot het aannemen van (meer) beperkingen in een FML. De beroepsgrond slaagt niet.
De arbeidskundige beoordeling
11. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 23 november 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser terecht voor 71,02% arbeidsongeschikt geacht. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.