ECLI:NL:RBMNE:2021:5357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4547
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WIA-uitkering en terugvordering

Op 4 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.J. Dennekamp, had beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder die hem met ingang van 14 november 2019 geen recht op een WIA-uitkering toekenden en hem verplichtten tot terugbetaling van eerder ontvangen uitkeringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden ziek was en na een wachttijd van 104 weken als minder dan 35% arbeidsongeschikt was beoordeeld. Eiser had meerdere keren een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was niet toegekend vanwege onvoldoende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. Eiser had diverse klachten, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de besluiten van verweerder in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4547

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Dennekamp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 14 november 2019 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 1 mei 2020 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser de betaalde WIA-uitkering moet terugbetalen.
Bij besluit van 7 mei 2020 (het derde primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat als eiser de vordering volledig voldoet voor 1 januari 2021, hij enkel een bedrag van € 6935,03 hoeft te betalen.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 8 juli 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als monteur voor 40,28 uur per week en heeft zich op 21 oktober 2013 ziekgemeld. Na een wachttijd van 104 weken is eiser per 19 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard. Op 1 februari 2017 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Omdat er geen sprake was van wijziging in de belastbaarheid werd er geen WIA-uitkering toegekend. Op 16 november 2017 heeft eiser zich wederom ziekgemeld. Op 21 december 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser moet de al betaalde WIA-uitkering terugbetalen, omdat er geen recht bestond op een WIA-uitkering. Eiser is namelijk voor 6,66% arbeidsongeschikt geacht. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.

Het oordeel van de rechtbank

Zorgvuldigheid van het onderzoek

3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
4. De r echtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk dossieronderzoek verricht en er heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich daarom gebaseerd op een compleet medisch beeld van eiser.
Medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder zijn beperkingen heeft onderschat. Op de patiëntenkaart van eiser is te zien dat eiser rugklachten, enkelklachten, knieklachten, schouderklachten, armklachten, oogklachten, gehoorverlies, maagklachten, diarree, psychische klachten, handklachten en een verhoogde bloeddruk heeft. Eiser bestrijdt de conclusies van reumatoloog [A] . De bevindingen van de reumatoloog moeten buiten beschouwing gelaten worden en er moet een deskundige (orthopeed) worden benoemd.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de klachten en beperkingen van eiser. In de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, het sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank legt dat hierna uit.
Fysieke klachten
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser vanwege zijn allergie aanvullend beperkt geacht op bovenmatige blootstelling aan huisstof. In het rapport van 22 september 2020 verklaart de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een lichte beperking passend is, omdat eiser slechts enkele keren per jaar last heeft en hij met deze allergie eerder succesvol gewerkt heeft, onder andere als verwarmingsmonteur waar ook sprake was van blootstelling aan stof. Voor een beperking voor zware beschermingsmiddelen ontbreekt de fysieke pathologie.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder dat, gezien de bevindingen van de reumatoloog die ondersteund worden door diverse onderzoeken in de afgelopen jaren, eiser fysiek meer klachten claimt dan verklaard kunnen worden uit de relatief geringe objectiveerbare afwijkingen. Er is geen artrose gezien in de enkels en linkerknie. In het rapport van 25 juni 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er een discrepantie bestaat tussen de geclaimde klachten en de klachten die verklaard kunnen worden vanuit objectiveerbare medische bevindingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaart dat de reumatoloog spreekt over functionele klachten en dit goed navolgbaar is. Daarnaast toont eiser zich bij het lichamelijk onderzoek meer beperkt dan daarbuiten, hetgeen wijst op bewuste of onbewuste aggravatie. Beide aspecten passen bij functionele klachten. Voor de klachten aan de onderrug, uitstralend naar de buik/zij, is verder geen medische verklaring gevonden. De schouderklachten zijn geduid als spierklachten en er is geen artrose gezien in de schouder. Voor een zwelling in de onderarm is geen diagnose gesteld of behandeling ingesteld.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de fysieke beperkingen van eiser. In de FML zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van het werken met stof/rook/gassen/dampen, trillingsbelasting, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens werk, lopen (tijdens werk), klimmen, staan (tijdens werk), geknield of gehurkt actief zijn en het boven schouderhoogte actief zijn. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt verder helder uitgelegd waarom er ten aanzien van de fysieke klachten geen andere beperkingen worden aangenomen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de reumatoloog in de brief van 11 september 2018 heeft verklaard dat de gewrichtsklachten vermoedelijk functioneel zijn en bij het reumatologisch onderzoek geen afwijkingen zijn gezien die de klachten verklaren. De rechtbank ziet geen reden om de bevindingen van de reumatoloog voor onjuist te houden of buiten beschouwing te laten. Voor de overige lichamelijke klachten is geen medische verklaring gevonden. Daarnaast heeft eiser ook geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Psychische klachten
10. In het rapport van 22 september 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de gestelde beperkingen overeen komen met wat aannemelijk is, gezien de ernst en aard van de psychische klachten. Eiser volgt slechts een (zeer) lichte behandeling, wat grote beperkingen niet aannemelijk maakt. Eiser heeft één keer per drie weken een ondersteunend/inzichtelijk gesprek met een gespecialiseerde verpleegkundige. Er zijn verder geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden met de psychische beperkingen van eiser. In de FML zijn er beperkingen aangenomen ten aanzien van het werken in een voorspelbare werksituatie, werken zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, emotionele problemen van anderen hanteren, omgaan met conflicten, werk met weinig of geen direct contact met patiënten/hulpbehoevenden, werk zonder leidinggevende aspecten en het beroepsmatig autorijden. Eiser heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat er vanwege de psychische klachten meer beperkingen moeten worden aangenomen. Wat eiser zelf aangeeft over de beperkingen die hij ervaart, weegt onvoldoende op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert verder dat er geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. Volgens hem is het onduidelijk waarop eiser baseert dat hij hooguit 2-4 uur per dag zou kunnen werken. Vanuit overwegingen van beschikbaarheid of preventie is er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. Daarnaast is er geen ernstige fysieke of psychische aandoening vastgesteld die een urenbeperking op energetische gronden aannemelijk maakt.
13. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt helder uitgelegd waarom er geen urenbeperking wordt aangenomen. Eiser heeft geen medische informatie ingediend waaruit blijkt dat er wel een urenbeperking moet worden aangenomen. Wat eiser zelf aangeeft over de beperkingen die hij ervaart, weegt onvoldoende op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
Deskundige
14. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen twijfel over het inhoudelijke oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Er bestaat daarom geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
15. Eiser voert aan dat er sprake is van een bovennormale belasting in de geduide functies, in het bijzonder ten aanzien van het ‘zien’ in de functies monteur printplaten (SBC-code 267051) en wikkelaar (SBC-code 267053). Volgens eiser is er sprake van verborgen gebreken.
16. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van ‘zien’. In de functies is er weliswaar sprake van een kenmerkende belasting op ‘zien’, maar de rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat eiser, gelet op zijn zeer sporadisch voorkomende rode oog, daaraan niet kan voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiser verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat hij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de medische gronden niet slagen en de rechtbank de medische beoordeling als uitgangspunt neemt, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 26 oktober 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiser met ingang van 14 november 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
19. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.