ECLI:NL:RBMNE:2021:5356

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
16/213353-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling in Zeist met vrijspraak en veroordeling

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2020 in Zeist betrokken was bij een steekpartij. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. Tijdens de rechtszittingen, die openbaar plaatsvonden, werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, en de officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, presenteerde de zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in een conflict met het slachtoffer, een mes heeft gebruikt en daarbij het slachtoffer in de nek en buik heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en mishandeling door het slachtoffer te bijten. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van eerdere trauma's. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moet houden aan verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.213353.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van donderdag 14 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] in [geboorteplaats] (Marokko),
verblijvende op het adres:
[adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van woensdag 2 december 2020, dinsdag 17 december 2020, donderdag 18 februari 2021, maandag 15 maart 2021 en donderdag 30 september 2021. Op laatstgenoemde zitting is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank geluisterd naar en gesproken met mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, die namens [slachtoffer] heeft opgetreden.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij twee strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat verdachte:
Feit 1 primair
op 21 augustus 2020 in Zeist geprobeerd heeft om [slachtoffer] te doden door hem in het lichaam te steken;
Feit 1 subsidiair
op 21 augustus 2020 in Zeist geprobeerd heeft om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem in het lichaam te steken;
Feit 2
op 21 augustus 2020 in Zeist [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te bijten.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet de rechtbank eerst onderzoeken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag de verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging verder uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend te bewijzen zijn.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte voor feit 1 primair en feit 1 subsidiair moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de raadsman verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Met betrekking tot feit 1 primair
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte op 21 augustus 2020 geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. De raadsman van verdachte heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op deze gedraging.
De rechtbank komt ten aanzien van feit 1 primair – met de raadsman – tot de conclusie dat uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden onvoldoende volgt dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Niet betwist wordt dat sprake is geweest van een conflict tussen verdachte en [slachtoffer] , alsmede dat als gevolg van dit conflict het in het dossier genoemde letsel is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij dit conflict een mes heeft gehanteerd, maar zij kan niet vaststellen dat het mes doelgericht door verdachte naar de hals van het slachtoffer is gebracht. Zonder die vaststelling kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een gedraging waaruit naar uiterlijke verschijningsvormen de conclusie kan worden getrokken dat verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag.
4.3.2
Met betrekking tot feit 1 subsidiair en feit 2
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard [2] :
Op vrijdagavond 21 augustus 2020 te 21.00 uur, zat ik op een bank in het park, gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 1] . Ik zat daar eerst alleen en toen kwam de mij bekende [A] uit [plaatsnaam 1] bij mij zitten. Toen stond er ineens een onbekende man voor mij. Ik had hem nooit eerder gezien. Die man bleef mij uitdagen door te zeggen: 'wat is er met jou, wat is er met jou'. Ik bleef rustig en wilde weggaan. Ik stond op om mijn fiets te pakken en weg te gaan om problemen te voorkomen. Ik had mijn fiets aan de hand en wilde er mee weglopen. Ik zag dat hij met een hand de stang tussen het stuur en het zadel van mijn fiets vastpakte. Ik zag dat hij met zijn andere hand uithaalde en met die hand een slaande beweging naar mijn hoofd maakte. Ik liet de fiets toen vallen en ging mij verdedigen want de man bleef met zijn handen op mij inslaan. Tijdens het verdedigen lukte het me om de man naar de grond, in het gras te brengen. Ik wilde de man onder controle brengen zodat hij stopte met mij te slaan. Toen ik bovenop hem zat, zag ik weer dat hij met een hand naar mij uithaalde, ter hoogte van mijn buik. Hij haalde een paar keer uit met zijn hand; ik denk wel 4 keer. Toen lukte het die hand vast te pakken en vast houden. Ik zag toen voor het eerst dat de man een mes in die hand vast hield. Ik zat toen nog steeds bovenop hem en hing als het ware met mijn bovenlichaam over de man heen. Ik voelde en zag, dat die man zijn mond naar mijn linkerarm bracht en mij twee keer in mijn linkerarm beet. Hij beet mij in mijn onderarm en in mijn bovenarm. Ik voelde hevige pijn. Het zijn diepe bijtwonden. Je ziet de afdrukken van zijn gebit nu nog heel goed. Ik zag dat er bloed uit de bijtwonden kwam. Vervolgens zag en voelde ik dat hij mij met kracht in de pink van mijn rechter hand beet. Ik voelde hevige pijn. Hij beet mij net onder de nagel.
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 23 september 2020, waarin een arts het volgende over [slachtoffer] heeft verklaard [3] :
Uitwendig waargenomen letsel
Snijverwonding hals links, ca. 6 cm, ter plaatse van halsslagader
Meerdere bijtverwondingen linkerarm
Bijtverwonding pink rechts
Meerdere krassen op torso en buik
In het dossier bevindt zich een brief van de afdeling spoedeisende hulp aan de huisarts van [slachtoffer] , waarin het letsel als volgt wordt omschreven [4] :
Conclusie
51 jarige man, blanco voorgeschiedenis, komt na vechtpartij met:
1. Steekwond hals links
2. Bijtwonden handen, linkerarm en dig-5-rechts
3. Infectierisico na bijtwonden
[A] is getuige van het conflict tussen verdachte en [slachtoffer] . Hij heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard [5] :
Ik bevond mij op vrijdag 21 augustus 2020 in het bosgebied tussen [straatnaam 3] en de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 1] . Ik zag dat de jonge jongen met zijn rechter arm uithaalde met gebalde vuisten en met een zwaaiende beweging in de richting van [D (voornaam)] bewoog. Ik zag dat [D] jongen naar de grond gooit. Ik zag dat [D (voornaam)] hierna boven op de jonge jongen ligt terwijl de jongen op zijn rug ligt. Ik zag dat de jonge jongen uit zijn broeksband, aan de kant van zijn rug, een mes pakt met zijn rechterhand. Ik zag dat het ging om een aardappelschilmesje. Ik zag dat hij met het mes in zijn rechterhand uithaalde naar [D (voornaam)] , terwijl [D (voornaam)] nog boven op hem zat. Ik zag dat de jonge jongen het mes langs de zijkant van de buik van [D (voornaam)] haalde. Ik zag dat dit was aan de linkerkant van de buik van [D (voornaam)] . Ik zag dat de jonge jongen hierna met het mes in zijn hand naar de nek van [D (voornaam)] ging met het mes en daar [D (voornaam)] raakte.
Verbalisant [verbalisant 1] komt ter plaatse en beschrijft zijn bevindingen onder meer als volgt [6] :
Ik zag dat [D (voornaam)] mij zijn verwondingen toonde. Ik zag dat hij twee oppervlakkige snijwondjes had aan zijn linker zij. Ik zag ook dat hij een verwonding had aan zijn linker deel van zijn hals.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] komen ter plaatse en beschrijven hun bevindingen onder meer als volgt: [7]
Ter plaatse troffen wij collega's [B] en [C] . Zij gaven aan dat het lemmet van het mes waarmee de verdachte had gestoken, afgebroken was van het heft. Wij zagen op ongeveer acht meter vanaf de rugzijde van het bankje aan de rechterzijde, in het gras een lemmet liggen zonder heft.
Tijdens de terechtzitting van 30 september 2021 heeft verdachte onder meer verklaard:
Ik was op 21 augustus 2020 in [plaatsnaam 1] in het park bij de [straatnaam 1] . Ik zag daar de aangever en een oudere man op een bankje zitten. Toen aangever weg wilde gaan, wilde ik hem niet laten gaan. Ik zei: “Ik laat je niet los tot de politie komt”.
(…)
Op 21 augustus 2020 heb ik in [plaatsnaam 1] de aangever gebeten.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die een confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht. Als gevolg van deze confrontatie zijn verdachte en [slachtoffer] in gevecht geraakt. [slachtoffer] heeft verdachte op de grond weten te krijgen en is bovenop zijn buik gaan zitten. Verdachte heeft het gevecht voortgezet, heeft [slachtoffer] diverse malen gebeten en heeft op enig moment een mes in zijn hand genomen. Met dit mes heeft hij slaande bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich, liggend op zijn rug, wilde onttrekken aan de greep van [slachtoffer] en daarbij een mes heeft gebruikt. De rechtbank vindt dat naar algemeen spraakgebruik deze handeling kan worden beschouwd als het maken van stekende bewegingen. Daarbij heeft verdachte [slachtoffer] geraakt in de buikstreek en in de hals, ter hoogte van de halsslagader, als gevolg waarvan [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake was van het ten laste gelegde opzettelijk steken, wordt om het voorgaande verworpen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, overweegt de rechtbank als volgt. Bij het bepalen of een verdachte voorwaardelijk opzet had op het intreden van een gevolg zijn drie elementen van belang: (1) de gedraging van verdachte moet de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – in het leven hebben geroepen, (2) verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans, en (3) hij heeft die kans aanvaard. Daarbij moet worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte.
Verdachte heeft met een mes in zijn hand slaande bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer] . Daarbij heeft verdachte letsel toegebracht aan de buik en de nek van [slachtoffer] . Naar algemene ervaringsregels bestaat er een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel wanneer een persoon een slaande beweging maakt met een scherp voorwerp in de richting van de nek, meer specifiek de halsslagader, en de buik. Immers bevindt zich in de buik een aantal vitale organen en is de halsslagader van levensbelang. Verdachte moet zich daarvan, net als ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Door desondanks te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg bewust aanvaard. Verdachte heeft dan ook het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Dat dit zwaar lichamelijk letsel uiteindelijk niet is ingetreden, is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar enkel een kwestie van geluk aan de zijde van [slachtoffer] .
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair
op 21 augustus 2020, te [plaatsnaam 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] in de nek/hals en de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 21 augustus 2020, te [plaatsnaam 1] , [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht in de arm en de vinger te bijten;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling
Feit 2: mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier vindt dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte moeten worden toegerekend. De officier van justitie vordert verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering op 15 september 2021 geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de feiten, indien bewezenverklaard door de rechtbank, in verminderde mate aan verdachte moeten worden toegerekend. De raadsman vindt dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Verder vindt de raadsman dat aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel moet worden opgelegd en dat aan dit voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden zoals de reclassering die heeft geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf verbindt de rechtbank de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd in de rapportage van 15 september 2021 en door de officier van justitie ter terechtzitting zijn gevorderd. In het navolgende legt de rechtbank uit hoe deze straf is bepaald.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] door hem met een mes in zijn nek en zijn buik te steken. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] mishandeld door hem te bijten. Door deze gedragingen heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat zijn gedragingen geen ernstiger gevolg hebben veroorzaakt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt dat de impact van deze strafbare feiten op [slachtoffer] groot is. Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarnaast vond de geweldsuitbarsting plaats op de openbare weg en waren de gedragingen van verdachte dus voor iedere willekeurige voorbijganger waarneembaar. Een steekpartij in de openbaarheid brengt grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk.
8.3.2
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte (het zogeheten ‘uittreksel uit de justitiële documentatie’). Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Deze omstandigheid betrekt de rechtbank niet in positieve zin en niet in negatieve zin bij de strafoplegging.
Over de persoon van verdachte zijn – onder meer – de volgende rapporten opgemaakt:
  • Rapportages van de reclassering van 15 september 2021 en 7 april 2021;
  • Een rapport van 7 mei 2021, opgemaakt door L.W. Schallenberg,
  • Een rapport van 14 december 2020, opgemaakt door A. van der Donk,
Het psychiatrisch-rapport van 7 mei 2021 houdt – onder meer – het volgende in.
[Verdachte kwam] oog in oog kwam te staan met een persoon, welke verdachte herkende als een van zijn verkrachters. Deze confrontatie met zijn vermeende dader heeft een dusdanig ernstige herbeleving tot gevolg gehad dat dit (…) heeft geleid tot een zeer heftige emotionele reactie. (…) Verdachtes handelen heeft in het teken gestaan van een herbeleving in het kader van een posttraumatische-stressstoornis na een ernstig psychotrauma, waardoor kan worden gesproken van een doorwerking van deze stoornis op het gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Er wordt geadviseerd verdachte het tenlastegelegde, mits dit bewezen wordt geacht, in verminderde mate toe te rekenen.
Daarnaast houdt het psychologisch-rapport van 14 december 2020 – onder meer – het volgende in.
Aannemelijk is dat verdachtes handelen in het teken gestaan heeft van een herbeleving van wat er volgens hem destijds is gebeurd en de hiermee gepaard gaande angst en boosheid. Vanuit dit perspectief is het aannemelijk dat er gesproken kan worden van een doorwerking van de met de posttraumatische stres stoornis gepaard gaande problematiek op het gedrag van verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde. (…) Het college wordt in overweging gegeven het verdachte tenlastegelegde (indien bewezen geacht) in verminderde mate toe te rekenen.
De psychiater en psycholoog adviseren aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank neemt het advies van de deskundigen om de ten laste gelegde gedragingen in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen over en betrekt dat in matigende zin bij de strafoplegging.
Gelet echter op de gediagnosticeerde problematiek van verdachte, acht de rechtbank het van belang dat een uitgebreid zorgkader om verdachte wordt opgebouwd. Op deze wijze wordt mogelijk risico op recidive ingedamd. De reclassering heeft in genoemd rapport geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen en daaraan onder meer de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
- een meldplicht bij de reclassering;
  • medewerking aan ambulante behandeling voor zijn posttraumatische-stressstoornis (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
  • een alcoholverbod en de controle daarop;
  • een contactverbod met [slachtoffer] ;
  • een locatieverbod in de gemeente [plaatsnaam 1] .
Tijdens de behandeling ter terechtzitting hebben de officier van justitie en de verdediging het standpunt ingenomen dat de in het rapport opgenomen elektronische controle van het geadviseerde gebiedsverbod niet langer nodig is. De rechtbank neemt het advies van de reclassering over met uitzondering van het elektronisch toezicht op het gebiedsverbod en zal de genoemde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden.
8.3.3
De straf
Bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsstraf kijkt de rechtbank naar vooraf vastgestelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de zogeheten ‘LOVS-oriëntatiepunten’). Het oriëntatiepunt voor het zwaar mishandelen van een persoon met een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar. In deze zaak is echter sprake van een poging, zodat het uitgangspunt met een derde verminderd dient te worden. Daarnaast beschouwt de rechtbank verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel – met de raadsman – dat een significant voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats is om enerzijds recht te doen aan het belang van (speciale) preventie en anderzijds uiting te geven aan de aard en ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf.
Met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit komt hoofdzakelijk doordat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, feit 1 primair niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Omdat de rechtbank aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt dan hij al in voorarrest heeft doorgebracht, heft de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden op.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.675,-. Dit bedrag bestaat uit € 675,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 375,-, zijnde de eigen bijdrage in de ziektekosten. In de visie van de officier van justitie dient het overige deel van de vordering dat ziet op een vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade vindt de officier van justitie dat het voorstelbaar is dat [slachtoffer] een vergoeding krijgt voor de geleden immateriële schade. Daartoe vordert de officier van justitie de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt ook dat de materiële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 375,- en dat het overige deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ook vindt de raadsman dat een deel van de immateriële schade vergoed kan worden, met dien verstande dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag te hoog is. De raadsman verzoekt de rechtbank om de immateriële schadepost te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft geprobeerd de benadeelde partij zwaar te mishandelen. Dit brengt met zich dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de benadeelde partij en dat verdachte in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade tot een bedrag van € 375,- een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade tot dat bedrag toewijzen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking indien letsel is toegebracht.
[slachtoffer] heeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank vindt – mede gelet op bedragen die in andere zaken worden toegekend – een bedrag van € 1.000,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen.
Overige niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de vordering van zowel de materiële als de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Ook zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop de mishandelingen zijn gepleegd, te weten 21 augustus 2020. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen. Deze maatregel brengt met zich dat het CJIB de inning van de vordering zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling van 23 dagen als dwangmiddel kan worden toegepast.

10.BESLAG

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer. De officier van justitie vindt dat de broek en het T-shirt teruggegeven moeten worden aan verdachte. Daarnaast vindt de officier van justitie dat het vest teruggeven moet worden aan [slachtoffer] .
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen opmerkingen gemaakt over de beslagen goederen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
  • het lemmet van het mes; en
  • het heft van het mes
verbeurd verklaren omdat met behulp van deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair is begaan.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, vindt de rechtbank het ongecontroleerde bezit van het beslagen (aardappelschil)mes niet in strijd met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer dan ook afwijzen.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat geen strafvorderlijk belang bestaat dat zich verzet tegen opheffing van het beslag dat rust op de beslagen broek en het beslagen T-shirt, zodat deze goederen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten verdachte, dienen te worden teruggeven.
Ook is de rechtbank van oordeel dat geen strafvorderlijk belang bestaat dat zich verzet tegen opheffing van het beslag dat rust op het beslagen vest, zodat dit goed aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, te weten [slachtoffer] , dient te worden teruggegeven.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
een gedeelte van 8 maanden van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte hierna te melden algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- en als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
o zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [instelling 1] op het adres [adres 2] te [plaatsnaam 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt;
o zich laat behandelen voor zijn posttraumatische-stressstoornis door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat noodzakelijk vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
o zich onthoudt van het drinken van alcohol en medewerking verleent aan urine- en ademonderzoek om dit verbod te controleren, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De reclassering bepaalt – in overleg met [instelling 3] – met welke controlemiddelen, alsmede de frequentie waarop, verdachte wordt gecontroleerd;
o geen, op geen enkele wijze – direct of indirect -, contact zoekt of heeft met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk vindt. De rechtbank draagt de politie op om toe te zien op dit verbod;
o zich niet in bevindt in de gemeente [plaatsnaam 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk vindt. De rechtbank draagt de politie op om toe te zien op dit verbod.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , een bedrag van € 1.375,-, waarvan € 375,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , een bedrag van € 1.375,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 21 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat de gijzeling de verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat bij volledige voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt.
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de volgende goednummers:
o 2682394 – Mes;
o 2682991 – Mes;
- beveelt de teruggave van de navolgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen met de volgende goednummers:
o 2682384 – Broek;
o 2682391 – Shirt;
aan de redelijkerwijs aan te merken rechthebbende persoon, te weten verdachte;
- beveelt de teruggave van het navolgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp met het volgende goednummer:
o 2682393 – Vest;
aan de redelijkerwijs aan te merken rechthebbende persoon, te weten [slachtoffer] ;
Voorlopige hechtenis
- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en J.H.C. van Ginhoven, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.B. Venema en C.A. Chanier, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2021.
mr. J.H.C van Ginhoven is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 21 augustus 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de nek/hals en/of de buik, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 21 augustus 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in de nek/hals en/of de buik, althans in het (boven)lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 21 augustus 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in de arm en/of de vinger/hand, althans het lichaam van die [slachtoffer] te bijten;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met nummer PL0900- 2020272629 (opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 176).
2.Proces-verbaal van aangifte op 22 augustus 2020 (p. 40 e.v.).
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van 23 september 2020 (p. 108 e.v.).
4.Een geschrift houdende medische informatie (p. 110 e.v.)
5.Proces-verbaal van verhoor getuige op 21 augustus 2021 (p. 53 e.v.).
6.Proces-verbaal van bevindingen (p. 60 e.v.).
7.Proces-verbaal van bevindingen (p. 83 e.v.).