4.3.1Met betrekking tot feit 1 primair
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte op 21 augustus 2020 geprobeerd heeft [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. De raadsman van verdachte heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op deze gedraging.
De rechtbank komt ten aanzien van feit 1 primair – met de raadsman – tot de conclusie dat uit de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden onvoldoende volgt dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven. Niet betwist wordt dat sprake is geweest van een conflict tussen verdachte en [slachtoffer] , alsmede dat als gevolg van dit conflict het in het dossier genoemde letsel is ontstaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij dit conflict een mes heeft gehanteerd, maar zij kan niet vaststellen dat het mes doelgericht door verdachte naar de hals van het slachtoffer is gebracht. Zonder die vaststelling kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een gedraging waaruit naar uiterlijke verschijningsvormen de conclusie kan worden getrokken dat verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag.
4.3.2Met betrekking tot feit 1 subsidiair en feit 2
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard:
Op vrijdagavond 21 augustus 2020 te 21.00 uur, zat ik op een bank in het park, gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaatsnaam 1] . Ik zat daar eerst alleen en toen kwam de mij bekende [A] uit [plaatsnaam 1] bij mij zitten. Toen stond er ineens een onbekende man voor mij. Ik had hem nooit eerder gezien. Die man bleef mij uitdagen door te zeggen: 'wat is er met jou, wat is er met jou'. Ik bleef rustig en wilde weggaan. Ik stond op om mijn fiets te pakken en weg te gaan om problemen te voorkomen. Ik had mijn fiets aan de hand en wilde er mee weglopen. Ik zag dat hij met een hand de stang tussen het stuur en het zadel van mijn fiets vastpakte. Ik zag dat hij met zijn andere hand uithaalde en met die hand een slaande beweging naar mijn hoofd maakte. Ik liet de fiets toen vallen en ging mij verdedigen want de man bleef met zijn handen op mij inslaan. Tijdens het verdedigen lukte het me om de man naar de grond, in het gras te brengen. Ik wilde de man onder controle brengen zodat hij stopte met mij te slaan. Toen ik bovenop hem zat, zag ik weer dat hij met een hand naar mij uithaalde, ter hoogte van mijn buik. Hij haalde een paar keer uit met zijn hand; ik denk wel 4 keer. Toen lukte het die hand vast te pakken en vast houden. Ik zag toen voor het eerst dat de man een mes in die hand vast hield. Ik zat toen nog steeds bovenop hem en hing als het ware met mijn bovenlichaam over de man heen. Ik voelde en zag, dat die man zijn mond naar mijn linkerarm bracht en mij twee keer in mijn linkerarm beet. Hij beet mij in mijn onderarm en in mijn bovenarm. Ik voelde hevige pijn. Het zijn diepe bijtwonden. Je ziet de afdrukken van zijn gebit nu nog heel goed. Ik zag dat er bloed uit de bijtwonden kwam. Vervolgens zag en voelde ik dat hij mij met kracht in de pink van mijn rechter hand beet. Ik voelde hevige pijn. Hij beet mij net onder de nagel.
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 23 september 2020, waarin een arts het volgende over [slachtoffer] heeft verklaard:
Uitwendig waargenomen letsel
Snijverwonding hals links, ca. 6 cm, ter plaatse van halsslagader
Meerdere bijtverwondingen linkerarm
Bijtverwonding pink rechts
Meerdere krassen op torso en buik
In het dossier bevindt zich een brief van de afdeling spoedeisende hulp aan de huisarts van [slachtoffer] , waarin het letsel als volgt wordt omschreven:
Conclusie
51 jarige man, blanco voorgeschiedenis, komt na vechtpartij met:
1. Steekwond hals links
2. Bijtwonden handen, linkerarm en dig-5-rechts
3. Infectierisico na bijtwonden
[A] is getuige van het conflict tussen verdachte en [slachtoffer] . Hij heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard:
Ik bevond mij op vrijdag 21 augustus 2020 in het bosgebied tussen [straatnaam 3] en de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] te [plaatsnaam 1] . Ik zag dat de jonge jongen met zijn rechter arm uithaalde met gebalde vuisten en met een zwaaiende beweging in de richting van [D (voornaam)] bewoog. Ik zag dat [D] jongen naar de grond gooit. Ik zag dat [D (voornaam)] hierna boven op de jonge jongen ligt terwijl de jongen op zijn rug ligt. Ik zag dat de jonge jongen uit zijn broeksband, aan de kant van zijn rug, een mes pakt met zijn rechterhand. Ik zag dat het ging om een aardappelschilmesje. Ik zag dat hij met het mes in zijn rechterhand uithaalde naar [D (voornaam)] , terwijl [D (voornaam)] nog boven op hem zat. Ik zag dat de jonge jongen het mes langs de zijkant van de buik van [D (voornaam)] haalde. Ik zag dat dit was aan de linkerkant van de buik van [D (voornaam)] . Ik zag dat de jonge jongen hierna met het mes in zijn hand naar de nek van [D (voornaam)] ging met het mes en daar [D (voornaam)] raakte.
Verbalisant [verbalisant 1] komt ter plaatse en beschrijft zijn bevindingen onder meer als volgt:
Ik zag dat [D (voornaam)] mij zijn verwondingen toonde. Ik zag dat hij twee oppervlakkige snijwondjes had aan zijn linker zij. Ik zag ook dat hij een verwonding had aan zijn linker deel van zijn hals.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] komen ter plaatse en beschrijven hun bevindingen onder meer als volgt:
Ter plaatse troffen wij collega's [B] en [C] . Zij gaven aan dat het lemmet van het mes waarmee de verdachte had gestoken, afgebroken was van het heft. Wij zagen op ongeveer acht meter vanaf de rugzijde van het bankje aan de rechterzijde, in het gras een lemmet liggen zonder heft.
Tijdens de terechtzitting van 30 september 2021 heeft verdachte onder meer verklaard:
Ik was op 21 augustus 2020 in [plaatsnaam 1] in het park bij de [straatnaam 1] . Ik zag daar de aangever en een oudere man op een bankje zitten. Toen aangever weg wilde gaan, wilde ik hem niet laten gaan. Ik zei: “Ik laat je niet los tot de politie komt”.
Op 21 augustus 2020 heb ik in [plaatsnaam 1] de aangever gebeten.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die een confrontatie met [slachtoffer] heeft gezocht. Als gevolg van deze confrontatie zijn verdachte en [slachtoffer] in gevecht geraakt. [slachtoffer] heeft verdachte op de grond weten te krijgen en is bovenop zijn buik gaan zitten. Verdachte heeft het gevecht voortgezet, heeft [slachtoffer] diverse malen gebeten en heeft op enig moment een mes in zijn hand genomen. Met dit mes heeft hij slaande bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich, liggend op zijn rug, wilde onttrekken aan de greep van [slachtoffer] en daarbij een mes heeft gebruikt. De rechtbank vindt dat naar algemeen spraakgebruik deze handeling kan worden beschouwd als het maken van stekende bewegingen. Daarbij heeft verdachte [slachtoffer] geraakt in de buikstreek en in de hals, ter hoogte van de halsslagader, als gevolg waarvan [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Het verweer van de raadsman dat geen sprake was van het ten laste gelegde opzettelijk steken, wordt om het voorgaande verworpen.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet, overweegt de rechtbank als volgt. Bij het bepalen of een verdachte voorwaardelijk opzet had op het intreden van een gevolg zijn drie elementen van belang: (1) de gedraging van verdachte moet de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – in het leven hebben geroepen, (2) verdachte was zich bewust van die aanmerkelijke kans, en (3) hij heeft die kans aanvaard. Daarbij moet worden gekeken naar de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte.
Verdachte heeft met een mes in zijn hand slaande bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer] . Daarbij heeft verdachte letsel toegebracht aan de buik en de nek van [slachtoffer] . Naar algemene ervaringsregels bestaat er een aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel wanneer een persoon een slaande beweging maakt met een scherp voorwerp in de richting van de nek, meer specifiek de halsslagader, en de buik. Immers bevindt zich in de buik een aantal vitale organen en is de halsslagader van levensbelang. Verdachte moet zich daarvan, net als ieder ander weldenkend mens, bewust zijn geweest. Door desondanks te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg bewust aanvaard. Verdachte heeft dan ook het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Dat dit zwaar lichamelijk letsel uiteindelijk niet is ingetreden, is niet te danken aan het handelen van verdachte, maar enkel een kwestie van geluk aan de zijde van [slachtoffer] .
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.