ECLI:NL:RBMNE:2021:5351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/4477
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak, waarde vastgesteld op basis van referentiewoningen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Oosters, had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door R. Janmaat. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 442.000,- per 1 januari 2019, maar de eiser betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 399.000,- voor.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde per m2 van de woning hoger was dan die van drie van de vier referentiewoningen die door de verweerder waren gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Eiser had een taxatierapport ingediend dat de door hem voorgestane waarde aannemelijk maakte, en de rechtbank heeft deze waarde vastgesteld op € 399.000,-. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- moet vergoeden en dat de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.598,-, door de verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Oosters),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

In de beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 442.000,- naar waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 10 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld en een taxatierapport overlegd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 juni 2021 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

1. De woning is een in 1975 gebouwde rijwoning met een berging. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 132 m2 en ligt op een kavel van 168 m2.
2. Verweerder heeft de waarde van de woning vastgesteld op € 442.000,-. Eiser bepleit een lagere waarde van € 399.000,-.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De woningwaarde per m2 voor de woning is namelijk hoger dan de woningwaarde per m2 van drie van de vier door verweerder gebruikte referentiewoningen. Verweerder heeft de woningwaarde per m2 voor de woning immers vastgesteld op € 2.360,-. De woningwaardes per m2 voor de referentiewoningen aan het [adres 2] en de [adres 3] zijn echter lager, namelijk € 2.271,- en € 2.238,-. Eiser heeft verder terecht aangevoerd dat verweerder in de taxatiematrix voor de referentiewoning [adres 4] is uitgegaan van een verkeerde kaveloppervlakte. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de woningwaarde per m2 bij een juiste oppervlakte niet € 2.471,- bedraagt, maar € 2.180,-. Ook deze waarde per m2 is dus lager dan die voor de woning. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
4. Het beroep is gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
5. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Eiser heeft een taxatierapport met een matrix ingediend. Uit de matrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met zes referentiewoningen. Met de matrix maakt eiser aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning voor wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de matrix heeft eiser de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft de matrix van eiser op zichzelf niet betwist.
6. De rechtbank zal de waarde van de woning op de waardepeildatum vaststellen op het door eiser voorgestane bedrag van € 399.000,- en zal bepalen dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 265,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, met wegingsfactor 1).
9. De kosten van het door eiser ingebrachte taxatierapport worden vergoed op basis van de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. Uitgaande van een woning stelt de rechtbank deze kosten vast op € 106,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de waarde van de woning vast op € 399.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019 en bepaalt dat verweerder de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig vermindert;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.