ECLI:NL:RBMNE:2021:5339

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
UTR 20/4798
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten over Ziektewet en WIA-uitkering met verzoek om proceskostenvergoeding

Op 3 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B. Özkaya, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een beroep tegen twee besluiten van verweerder met betrekking tot de uitkeringen die verzoeker ontving in het kader van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Verweerder had in eerdere besluiten gesteld dat verzoeker geen recht had op een ZW-uitkering en WIA-uitkering, omdat hij niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Dit leidde tot een terugvordering van eerder ontvangen uitkeringen door verzoeker.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Later heeft verweerder het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de primaire besluiten herroepen, waardoor verzoeker zijn uitkeringen kon behouden. Verzoeker trok zijn beroepen in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder bereid was de proceskosten te vergoeden.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder tegemoet was gekomen aan verzoeker door het bezwaar gegrond te verklaren en de primaire besluiten te herroepen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.496,-, en heeft verweerder ook verplicht het griffierecht van € 96,- te vergoeden aan verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4798 en UTR 20/4799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] ,

verzoeker,
(gemachtigde: mr. B. Özkaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

UTR 20/4798
Op 11 mei 2020, 12 mei 2020, 13 mei 2020 (2x), 14 mei 2020 en 18 mei 2018 heeft verweerder diverse (primaire) besluiten genomen over de uitkeringen die verzoeker ontving in het kader van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Kort samengevat heeft verweerder zich in deze besluiten op het standpunt gesteld dat verzoeker geen recht heeft op een ZW-uitkering en ook niet op een WIA-uitkering omdat hij niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Het bedrag aan uitkering dat verzoeker reeds had ontvangen, heeft verweerder teruggevorderd.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten
Bij besluit van 13 november 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
UTR 20/4799
Op 6 september 2019 heeft verweerder aan verzoeker een WIA-uitkering toegekend.
Bij besluit van 13 mei 2020 [1] heeft verweerder het besluit van 6 september 2019 ingetrokken en de aanvraag om een WIA-uitkering afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 6 september 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
UTR 20/4798 en UTR 20/4799
Verzoeker heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
In het besluit van 1 oktober 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen bestreden besluit I alsnog gegrond verklaard en de primaire besluiten herroepen. Hierdoor behoudt verzoeker zijn ZW-uitkering en zijn WIA-uitkering en behoeft hij het al ontvangen bedrag niet meer terug te betalen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker de beroepen ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank in beide procedures meegedeeld dat hij bereid is de proceskosten te vergoeden van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3. Omdat verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond heeft verklaard bij besluit van 1 oktober 2021, de primaire besluiten heeft herroepen en verzoeker daardoor zijn ZW-uitkering en WIA-uitkering behoudt is verweerder naar het oordeel van de rechtbank tegemoet gekomen aan de beroepen van verzoeker. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (2 x 1 punt voor het indienen van het beroepschrift in beide procedures met een waarde per punt van € 748,-) met een wegingsfactor 1.
4. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 96,- (2 x € 48,-) te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 3 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Één van de primaire besluiten in de procedure met zaaknummer UTR 20/4798.