Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 9 november 2019 geen uitkering in het kader van de Ziektewet (ZW) meer krijgt.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 19 januari 2021. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Bij verkort proces-verbaal van 19 januari 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de FML van 13 maart 2020 in te dienen bij de rechtbank. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om de brief van GZ-psycholoog [A] en het verslag over het X-bekken in te dienen bij de rechtbank. Verweerder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een antwoord te geven op de vraag of er, gelet op de ingebrachte stukken, beperkingen ten aanzien van de PTSS en burn-out aangenomen moeten worden. Eiseres heeft daar weer op mogen reageren.
Naar aanleiding hiervan heeft eiseres op 21 januari 2021 en heeft verweerder op 22 januari 2021 de hiervoor genoemde stukken ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 2 februari 2021 gereageerd. Eiseres heeft vervolgens op 23 februari 2021 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Nadat geen van de partijen binnen de hiervoor gestelde termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van het recht ter zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek op 22 juli 2021 gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als medewerker interieurbouw bij [bedrijf] voor 29,56 uur per week. Op 14 mei 2018 heeft zij zich ziekgemeld in verband met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft er een herbeoordeling plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 13 mei 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages. De rechtbank merkt nog op dat er in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2021 gesproken wordt over een datum in geding van 9 november 2020, maar gaat ervan uit dat dit een kennelijke verschrijving is.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De door een uitkeringsgerechtigde ervaren klachten zijn daarom op zichzelf geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is.
4. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Vanwege de rug-, arm- en handklachten en vergroeiing van de borstkas moeten er beperkingen aangenomen worden ten aanzien van (krachtige) schroefbewegingen maken en het frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk. Daarnaast is het volgens haar onbegrijpelijk dat er geen beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de fibromyalgie en het hand- en vingergebruik. Eiseres voert ook aan dat slechts op basis van eeltvorming niet kan worden geconcludeerd dat zij niet beperkt is aan haar handen.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de fysieke klachten van eiseres. In de Functionelemogelijkhedenlijst (FML) zijn beperkingen aangenomen ten aanzien van aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de fysieke beperkingen van eiseres. De rechtbank legt dat hierna uit.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 13 maart 2020 dat er geen sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Ook is er vanwege de fibromyalgie geen indicatie voor een urenbeperking. Er is namelijk geen sprake van een aandoening met als gevolg een beperking in de energiehuishouding. Er is ook geen sprake van een ernstige ziekte als een ernstige depressie of ernstig hart- of longfalen. Ook was eiseres per datum in geding niet in behandeling die meerdere dagdelen in beslag nam. Ten aanzien van de geclaimde beperkingen vanwege de fibromyalgie concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder dat deze ondervangen worden door de aangenomen beperkingen vanwege de slijtage van de rug. Tijdens het lichamelijk onderzoek door de primaire verzekeringsarts zijn er verder geen functiebeperkingen gevonden. Uit aanvullend lichamelijk onderzoek blijkt ook dat er geen sprake is van atrofie van de spieren. De handfunctie is normaal zonder atrofie van de musculatuur, maar met normale eeltvorming in de handen. Er is verder geen sprake van slijtage van de heupen.
7. In het rapport van 29 januari 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er bij de onderzoeksbevindingen van de handen sprake was van een normale eeltvorming van de handen, beiderzijds. Hij concludeert dat voor het ontwikkelen van dergelijke eeltvorming in de handen meer nodig is dan normaal gebruik van de handen. Wanneer een overmatige inspanning die leidt tot het ontstaan van eelt in de handen wordt gestaakt, verdwijnt de eeltvorming binnen enkele maanden. Er is ook geen sprake van een submaximale knijpkracht.
8. Uit het verslag van het X-bekken van 3 maart 2020 blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dat er geen slijtage is gevonden van de heupen beiderzijds. De uitslag van het X-bekken zegt niets over de functie van de rug en de heupen. Er is geen sprake van hypertonie van de lage rugspieren. Ook is er geen diagnose op het neurologische vlak gesteld, maar er is sprake van fibromyalgie waarbij psychosociale omstandigheden een rol spelen bij het in stand houden van de klachten. De geringe degeneratieve afwijkingen in het SI-gewricht, symfysis pubis en de lumbale wervelkommen leveren geen nadere beperkingen op. Indien er sprake zou zijn van (rug)klachten als gevolg van de zichtbare afwijkingen op het X-bekken, zou het klinische beeld zijn een hypertonie van de lage rugspieren. Hier is echter geen sprake van.
9. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt helder uitgelegd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen. Eiseres heeft geen medische informatie ingediend die aanleiding geeft tot twijfel aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Wat eiseres zelf aangeeft over de beperkingen die zij ervaart, weegt onvoldoende op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat er vanwege haar PTSS-klachten en burn-out beperkingen moeten worden aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden. Door haar psychische klachten ervaart zij hevige spanningen in haar hele lichaam en heeft zij concentratieproblemen. Eiseres bevestigt wel dat zij per datum in geding nog niet gestart was met een behandeling voor haar psychische klachten.
11. In het rapport van 13 maart 2020 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat tijdens de hoorzitting niet is gebleken dat er sprake is van concentratieproblematiek. In het kader van een mogelijke urenbeperking zijn de PTSS-klachten van eiseres nog wel besproken, maar verder gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in op haar psychische klachten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende is ingegaan op de PTSS-klachten en burn-out. Deze klachten hoeven niet per se te leiden tot (meer) beperkingen, maar dat moet dan wel besproken worden. Het bestreden besluit is daarom op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Naar aanleiding van het verkort proces-verbaal heeft verweerder ten aanzien van de psychische klachten een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2021 ingediend.
12. In het rapport van 29 januari 2021 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er niet meer beperkingen aangenomen hoeven te worden dan zij al had aangenomen. Tijdens de hoorzitting was er sprake van een neutrale stemming, een adequaat modulerend affect, niet somber, niet dysfoor, niet emotioneel of angstig. Er is geen sprake van psychopathologie. Er zijn geen aanwijzingen voor verlies van concentratie en/of aandacht. Zij concludeert verder dat het feit dat eiseres in maart 2020 in behandeling is gegaan, buiten beschouwing moet worden gelaten. Dit leidt per datum in geding niet tot het aannemen van nadere beperkingen. Een urenbeperking is per datum in geding, vooruitlopend op een behandeling die een half jaar later start, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet aan de orde. De diagnoses zijn verder niet doorslaggevend, omdat de klachten en de daaruit voortkomende beperkingen al dan niet moeten leiden tot het aannemen van beperkingen voor arbeid.
13. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. Met deze overwegingen is verweerder op een inzichtelijke manier ingegaan op de psychische klachten van eiseres. In de FML zijn vanwege de psychische klachten beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren. Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiseres. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt helder uitgelegd waarom er geen verdergaande beperkingen worden aangenomen ten aanzien van de psychische klachten van eiseres. Daarmee is het motiveringsgebrek hersteld. Eiseres heeft verder geen medische informatie ingediend om haar standpunt te onderbouwen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Wat eiseres zelf aangeeft over de beperkingen die zij ervaart, weegt onvoldoende op tegen het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die gespecialiseerd is in het vaststellen van arbeidsbeperkingen. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Gelet op het onder 11 geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met motiveringsbeginsel. Nu verweerder het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.