ECLI:NL:RBMNE:2021:5305

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3466
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvoorschriften op legakker en overgangsrechtelijke bescherming van bouwwerken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een legakker in de Vinkeveense plassen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het bouwen van een tuinhuis en steiger zonder de vereiste omgevingsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in beroep is gegaan tegen het besluit van het college, dat zijn bezwaar ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de vraag of het tuinhuis onder het overgangsrecht viel. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de overgangsrechtelijke bescherming van het tuinhuis. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde last onder dwangsom onevenredig was en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij de belangen van de eiser in acht moeten worden genomen. Tevens is bepaald dat het college het door de eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: J. Fakkel).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot een bouwwerk aanwezig op de legakker nabij [plaats] , kadastraal bekend als gemeente Vinkeveen, sectie A, nummer [nummer] (hierna: het perceel). Eiser dient de overtreding (het bouwen van een tuinhuis en steiger) en het in stand laten van de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Voor iedere week dat eiser in overtreding blijft, dient hij € 10.000,- te betalen per overtreding. Dit kan oplopen tot maximaal € 20.000,- per overtreding.
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 6 weken na verzending van het bestreden besluit.
Bij besluit van 18 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Op 10 september 2019 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 6 weken na de rechterlijke uitspraak.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2021. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is eigenaar van een zogenaamde legakker in de Vinkeveense plassen, waarop een woonark staat. Hij heeft op zijn perceel een tuinhuis en steiger ge/herbouwd. Het perceel heeft op grond van de beheersverordening ‘Buitengebied’ (de beheersverordening) de bestemming ‘legakker’. Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad een besluit genomen waarin het college opdracht is gegeven om het toezicht en handhaving van de bouwvoorschriften op de legakkers in de Vinkeveense Plassen te intensiveren. Er is concreet verzocht om allereerst handhavend op te treden tegen bouwwerken die gebouwd zijn na het fotomoment van 22 april 2018. Op 15 augustus 2018 is geconstateerd dat op de legakker van eiser zonder een omgevingsvergunning een tuinhuis en steiger is gebouwd. Eiser heeft op 16 november 2018 een zienswijze ingediend naar aanleiding van het voornemen van verweerder om handhavend op te treden van 24 oktober 2018. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er op grond van artikel 9, derde lid en artikel 8, derde lid, van Bijlage 1 van de beheersverordening op het betreffende perceel niet mag worden gebouwd.
Het geschil
3. Eiser is het niet eens met het handhavend optreden door verweerder en wil zijn tuinhuis en steiger laten staan. Verweerder ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om van handhaving af te zien. Ter zitting heeft verweerder verder verklaard dat er niet handhavend wordt opgetreden tegen de woonark. Aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht handhavend heeft opgetreden.
Het oordeel van de rechtbank
Het overgangsrecht
4. Eiser doet een beroep op het overgangsrecht. Volgens eiser omvat het overgangsrecht alle bestaande bouw, ook wanneer er sprake is van illegale bouw. Dit is volgens eiser slechts anders wanneer er wraking van de illegale bouw plaatsvindt voordat het bestemmingsplan met het overgangsrecht wordt vastgesteld. Deze wraking heeft niet plaatsgevonden. Volgens eiser heeft er op basis van het overgangsrecht al legalisatie plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het tuinhuis er al sinds 1960 stond. De funderingsplaat met de bijbehorende palen zijn niet weggehaald. Daarnaast heeft eiser hetzelfde hout gebruikt voor de wanden. Eiser heeft alleen het dak vervangen.
5. Artikel 3 van de beheersverordening bepaalt ten aanzien van het overgangsrecht het volgende:
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op het overgangsrecht moet er sprake zijn van een gedeeltelijke vernieuwing of verandering van een bouwwerk en mag de afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot.
7. Uit de luchtfoto’s die eiser heeft overgelegd blijkt dat er inderdaad in elk geval sinds 2005 een bouwwerk aanwezig was op de plek waar nu het tuinhuis van eiser staat. Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat verweerder de mogelijke overgangsrechtelijke bescherming niet nader heeft onderzocht, omdat het bouwwerk dat eiser ge/herbouwd heeft groter is dan wat op de luchtfoto’s te zien is en het college ervan uit gaat dat er volledig vernieuwd is. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder wel nader onderzoek had moeten doen. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat als de situatie is zoals ter zitting door eiser is toegelicht, namelijk dat de palen, de fundering en de materialen hergebruikt zijn, er niet gesproken kan worden van het geheel vernieuwen van het tuinhuis. Mogelijk valt het (vernieuwde) tuinhuis dan wel onder het overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 3 van de beheersverordening. Daarvoor dient verweerder na te gaan, of het bestaande tuinhuis onder het voorgaande bestemmingsplan overgangsrechtelijke bescherming genoot, zoals eiser heeft aangevoerd. Dit geldt te meer, nu ter zitting namens verweerder is verklaard dat tegen de woonark op het perceel niet handhavend wordt opgetreden omdat deze overgangsrechtelijke bescherming geniet.
8. Verweerder stelt terecht dat hetgeen eiser herbouwd heeft groter is dan het tuinhuis dat er al stond. Met name de overkapping is vergroot. Er is dus sprake van het vergroten van de afwijking als bedoeld in artikel 3 onder a van de beheersverordening. De door verweerder aan eiser opgelegde last onder dwangsom is naar het oordeel van de rechtbank echter onevenredig en te vergaand. Eiser wordt nu verplicht om het tuinhuis geheel te verwijderen. Het had op de weg van verweerder gelegen om eerst te onderzoeken of er voorheen een tuinhuis stond en of het al bestaande tuinhuis overgangsrechtelijk beschermd was. Verweerder had vervolgens moeten onderzoeken of er sprake is van het geheel dan wel gedeeltelijk vernieuwen van het tuinhuis. Als sprake is van het gedeeltelijk veranderen en/of vernieuwen van een bouwwerk dat overgangsrechtelijk beschermd is, maar de afwijking naar omvang vergroot is, had verweerder daar handhavend tegen kunnen optreden. Het had op de weg van verweerder gelegen om daarover eerst met eiser in gesprek te gaan, omdat de overtreding mogelijk met een simpele aanpassing of verkleining opgeheven zou kunnen worden. Hoe dan ook had in dat geval met een minder vergaande last volstaan kunnen worden. Het voorgaande brengt met zich dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank ziet verder ook geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het college moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen. Daarbij overweegt de rechtbank nog, dat ook in het geval het tuinhuis geen overgangsrechtelijke bescherming geniet, verweerder bij de beslissing of hij hiertegen handhavend zal optreden de evenredigheid in acht moet nemen en daarbij de belangen van eiser moet meewegen.
De rechtbank stelt een termijn van acht weken voor het nemen van een nieuw besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.