Op 2 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een besluit door de verweerder. De verzoeker had een lening van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ontvangen om aan zijn inburgeringsplicht te voldoen, maar kreeg op 19 november 2020 te horen dat hij deze lening moest terugbetalen. De schuld bedroeg € 7.490,80 met een maandlast van € 62,42. Verzoeker maakte bezwaar tegen het besluit van 2 april 2021, waarin zijn bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard en het bezwaar tegen de hoogte van de lening ongegrond werd verklaard.
Tijdens de zitting op 6 september 2021 kon verzoeker niet deelnemen vanwege technische problemen met de telefonische verbinding. Op 20 september 2021 trok de verweerder het bestreden besluit in, waarna verzoeker zijn beroep introk en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de verweerder volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van verzoeker, wat de basis vormde voor de proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.496,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar gemaakt op 2 november 2021.