ECLI:NL:RBMNE:2021:5297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
16/706147-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting en vrijheidsberoving, bewezenverklaring van mishandeling van kinderen met psychische schade

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een complexe zaak van huiselijk geweld en kindermishandeling. De verdachte werd beschuldigd van meerdere ernstige feiten, waaronder verkrachting van zijn echtgenote, vrijheidsberoving van zijn gezin en mishandeling van zijn kinderen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachtingen en de wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. De verklaringen van de benadeelde partij en de kinderen werden niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van één getuige niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring zonder aanvullend bewijs.

Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zijn kinderen gedurende een langere periode heeft mishandeld, wat heeft geleid tot psychische schade en relatief licht lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mishandelingen plaatsvonden in de periode van 28 januari 2013 tot en met 1 maart 2017. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met twee van zijn kinderen. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde kinderen, elk ter hoogte van € 2.500,- voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706147-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2021. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A. van der Poel, advocaat te Veenendaal.
De benadeelde partij [benadeelde] en haar raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra waren eveneens ter terechtzitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw en door de benadeelde partij en haar raadsvrouw naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort weergegeven op neer dat verdachte:
1
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 16 oktober 2015 te Veenendaal zijn toenmalige echtgenote, [benadeelde] , meermalen heeft verkracht;
2
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 16 oktober 2015, te Veenendaal, zijn toenmalige echtgenote [benadeelde] en zijn kinderen, [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , meermalen wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd door hen op te sluiten in een schuur;
3
in de periode van [2013] tot en met 30 september 2017, te Veenendaal, zijn zoon [slachtoffer 3] (geboortedatum [2013] ) meermalen heeft mishandeld;
4
in de periode van [2008] tot en met 1 maart 2017, te Veenendaal, zijn zoon [slachtoffer 2] (geboortedatum [2008] ) meermalen heeft mishandeld;
5
in de periode van [2003] tot en met 1 maart 2017, te Rhenen en Veenendaal, zijn dochter [slachtoffer 1] (geboortedatum [2003] ) meermalen heeft mishandeld;
6
primair
in de periode van [2008] tot en met 16 oktober 2015, te Veenendaal, zijn zoon [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen bij diens moeder [benadeelde] ;
subsidiair
in de periode van [2008] tot en met 16 oktober 2015, te Veenendaal, zijn zoon [slachtoffer 2] heeft verleid tot het plegen van ontuchtige handelingen bij diens moeder [benadeelde] ;
7
in de periode van [2013] tot en met 30 september 2017, te Veenendaal, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij zijn zoon [slachtoffer 3] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van hetgeen onder de feiten 1, 2, 6 en 7 ten laste is gelegd, vanwege het ontbreken van voldoende bewijs.
De officier van justitie acht hetgeen onder de feiten 3, 4 en 5 ten laste is gelegd wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van hetgeen onder de feiten 1, 2, 3, 6 en 7 ten laste is gelegd. Verdachte ontkent deze feiten en er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 2] , heeft zij vrijspraak bepleit ten aanzien van het stompen, het schoppen, het vastpakken van de benen en ondersteboven houden en het getuige laten zijn van mishandelingen en verkrachtingen van de moeder van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 1] , heeft zij vrijspraak bepleit ten aanzien van het getuige laten zijn van mishandelingen van de moeder van [slachtoffer 1] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachtingen van [benadeelde]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachtingen van [benadeelde] onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
heeft in 2018 en 2020 bij de politie en de rechter-commissaris gedetailleerd verklaard over verkrachtingen die zij tijdens haar huwelijk met verdachte heeft moeten ondergaan. Artikel 342 van het Wetboek van strafvordering bepaalt echter dat de verklaring van één getuige niet voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Daarvoor is voldoende aanvullend bewijs nodig dat deze getuigenverklaring ondersteunt.
In het dossier komen de volgende onderdelen als aanvullend bewijsmiddel in aanmerking: Whatsappberichten die zijn verstuurd aan [getuige] (in het dossier ook [naam] genoemd) en de verklaringen bij de politie van twee van de kinderen van [benadeelde] en verdachte, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De Whatsappberichten aan [getuige]
De verkrachtingen waar [benadeelde] over heeft verklaard worden ook beschreven in Whatsapp-berichten die in april, mei en september 2018 door [getuige] , een vertrouwenspersoon en vriendin van [benadeelde] , zijn ontvangen. Deze app-berichten zijn door [getuige] geïnterpreteerd als afkomstig van [slachtoffer 2] .
Wanneer deze app-berichten inderdaad afkomstig zijn geweest van [slachtoffer 2] , dan zouden deze belangrijk ondersteunend bewijs vormen voor de verklaringen van [benadeelde] . De door haar geschetste verkrachtingen zouden dan immers door een aparte bron, haar zoon, uit zijn eigen waarneming worden bevestigd. De rechtbank kan echter niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de betreffende app-berichten inderdaad door [slachtoffer 2] zijn geschreven, op grond van het volgende.
Uit het dossier wordt niet duidelijk met welke telefoon de betreffende app-berichten aan [getuige] zijn verstuurd. In het transcript van de app-berichten op pagina 57 van het dossier wordt weliswaar een tegennummer genoemd ( [telefoonnummer] ), maar uit het dossier blijkt niet aan welke telefoon dit tegennummer is gekoppeld. Uit het dossier blijkt wel dat de iPhone 4, waarvan [slachtoffer 2] sinds februari 2018 gebruikmaakte, is onderzocht. De resultaten van dit onderzoek staan niet in het dossier, maar ter zitting heeft de officier van justitie in haar requisitoir meegedeeld dat de betreffende app-berichten niet op deze telefoon zijn aangetroffen.
[slachtoffer 2] wordt op 11 juni 2018 bij de politie in de kindvriendelijke studio als getuige gehoord. Tijdens dat verhoor ontkent hij dat hij de betreffende app-berichten aan [getuige] heeft verstuurd. De verhoorders zien bij [slachtoffer 2] een opvallende gedragsverandering als hem naar deze app-berichten wordt gevraagd: hij beweegt veel, scheurt zijn squishy en lacht ongemakkelijk. Even later verklaart hij dat hij er gestresst van wordt en het heel raar vindt. Deze gedragsverandering is opvallend, maar naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijkerwijs een aanwijzing dat [slachtoffer 2] niet de waarheid spreekt en de betreffende app-berichten wél heeft verstuurd. Het is immers ook goed mogelijk dat hij dit nerveuze gedrag vertoont omdat hij niet snapt hoe het kan dat er app-berichten aan hem worden toegeschreven die hij niet zelf heeft geschreven.
Omdat de rechtbank, gelet op het bovenstaande, niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de betreffende app-berichten daadwerkelijk door [slachtoffer 2] zijn geschreven, zal de rechtbank de inhoud van deze app-berichten niet gebruiken voor het bewijs.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bij de politie
[slachtoffer 2] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie in de kindvriendelijke studio verklaard dat hij zijn moeder geregeld hoorde huilen terwijl verdachte aan het schreeuwen was, en [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij een paar keer gezien heeft dat verdachte haar moeder sloeg en dat zij haar moeder iedere avond hoorde huilen. Dit zijn weliswaar aanwijzingen dat [benadeelde] mogelijk door verdachte is mishandeld, maar vormt geen bewijs voor de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachtingen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verklaren immers niet dat zij seksuele handelingen tussen hun ouders hebben gezien.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat er in het dossier onvoldoende aanvullend bewijs aanwezig is, dat de verklaring van [benadeelde] over de onder feit 1 ten laste gelegde verkrachtingen ondersteunt, waardoor hiervoor vrijspraak zal volgen.
4.3.2
Vrijspraak ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de onder feit 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberovingen onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[benadeelde] heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat zij en haar kinderen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] regelmatig door verdachte in de schuur zijn opgesloten. Zoals onder 4.3.1 is overwogen kan de verklaring van één getuige echter niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
In het dossier komen de volgende onderdelen als aanvullend bewijsmiddel in aanmerking: Whatsappberichten die zijn verstuurd aan [getuige] en de verklaring van [slachtoffer 3] .
De Whatsappberichten aan [getuige]
Het opsluiten in de schuur van [benadeelde] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wordt ook beschreven in de Whatsapp-berichten die aan [getuige] zijn verstuurd en die door haar zijn geïnterpreteerd als afkomstig van [slachtoffer 2] . Om de redenen zoals onder 4.3.1 uiteengezet, zullen deze app-berichten echter niet worden gebruikt als ondersteunend bewijs voor de verklaring van [benadeelde] .
Verklaringen van [slachtoffer 3]
heeft volgens speltherapeute [speltherapeute] in een therapiesessie op 12 maart 2018 een tekening gemaakt van een ruimte in de tuin met stenen ervoor. [slachtoffer 3] zou daarbij hebben gezegd: “In kelder met [slachtoffer 2] ” en “Papa doet de deur open, papa doet de deur dicht”.
De rechtbank is echter van oordeel dat deze tekening en verklaring van [slachtoffer 3] niet kunnen dienen als bewijs in de onderhavige strafzaak, op grond van het volgende.
[slachtoffer 3] was op 12 maart 2018, toen hij de betreffende tekening heeft gemaakt en de uitspraken zou hebben gedaan, 4 jaar en 8 maanden oud. Op deze leeftijd kunnen kinderen grote moeite hebben fantasie en werkelijkheid van elkaar te scheiden. De rechtbank dient in zijn algemeenheid dan ook zeer terughoudend te zijn in het gebruiken van tekeningen en uitspraken van een kind van deze leeftijd voor strafrechtelijk bewijs.
Verder is [slachtoffer 3] op 11 juni 2018 en 3 juli 2018 bij de politie als getuige gehoord in de kindvriendelijke studio, en is de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] die in het dossier zijn opgenomen onderzocht door rechtspsychologe drs. J. van der Sleen. Zij concludeert dat de verklaringen van [slachtoffer 3] in de kindvriendelijke studio niet volledig en niet geheel accuraat en consistent zijn en dat [slachtoffer 3] bij het afleggen van zijn verklaring gevoelig blijkt voor beïnvloeding door zijn gesprekspartner en de context waarbinnen het gesprek zich afspeelt. Zij sluit dan ook niet uit dat onbedoelde beïnvloeding een rol heeft gespeeld in de ontstaansgeschiedenis van de uitspraken van [slachtoffer 3] voor, tijdens en na de verhoren in de kindvriendelijke studio. Daardoor kan zij de betrouwbaarheid van zijn verklaringen niet vaststellen, al is duidelijk dat er problemen zijn met betrekking tot de volledigheid, accuratesse en consistentie van zijn verklaringen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel, dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 3] in het dossier niet met voldoende zekerheid is vast te stellen, en zal deze verklaringen daarom niet gebruiken voor het bewijs.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat er in het dossier onvoldoende aanvullend bewijs aanwezig is, dat de verklaring van [benadeelde] over de onder feit 2 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberovingen ondersteunt, waardoor ook hiervoor vrijspraak dient te volgen.
4.3.3
Vrijspraak ten aanzien van de onder feit 3 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat voor de onder feit 3 ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 3] onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier komen de volgende onderdelen als bewijsmiddel voor deze mishandelingen in aanmerking: de verklaringen van [slachtoffer 3] , en de verklaringen van zijn pleegmoeder
[pleegmoeder] en van een osteopaat over (mogelijk) letsel van [slachtoffer 3] .
De verklaringen van [slachtoffer 3]
heeft volgens speltherapeute [speltherapeute] op 14 mei 2018 in een therapiesessie een tekening laten zien die hij thuis gemaakt had. [slachtoffer 3] zou daarbij hebben gezegd: “ [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [naam] en riem”. Toen zij vroeg: “Wat is er met de riem” zou [slachtoffer 3] hebben gezegd: “mee geslagen”. Verder zou [slachtoffer 3] bij de voorbereiding op het verhoor in de kindvriendelijke studio op 10 juni 2018 hebben gezegd: “Er was een broek met een ketting en een riem. Met riem werd op de rug geslagen”.
Pleegmoeder [pleegmoeder] heeft op 6 juni 2018 verklaard dat [slachtoffer 3] , toen hij eind maart 2017 bij haar kwam wonen, heeft gezegd dat verdachte heel hard in zijn nek had geknepen. Uit een Schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 6 september 2017, op pagina 239 van het dossier, blijkt verder dat zij [slachtoffer 3] kort voor 29 augustus 2017 heeft horen zeggen dat hij door verdachte in zijn nek is gegrepen en is geslagen.
Zoals onder 4.3.2. is overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat de betrouwbaarheid van deze verklaringen van [slachtoffer 3] niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, en dat deze verklaringen daarom in deze strafzaak niet kunnen dienen als bewijs.
De verklaringen over (mogelijk) letsel bij [slachtoffer 3]
Pleegmoeder [pleegmoeder] heeft op 6 juni 2018 verklaard dat [slachtoffer 3] , toen hij eind maart 2017 bij haar kwam wonen, heel moeilijk kon slikken. Verder heeft zij voor de zomervakantie van 2017 blauwe plekken op de rug van [slachtoffer 3] gezien, toen hij terugkwam van een bezoek aan verdachte. Ten slotte blijkt uit de Schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling van 6 september 2017 dat een osteopaat op 25 juli 2017 [slachtoffer 3] heeft onderzocht en concludeerde dat de nekwervels van [slachtoffer 3] ingedrukt leken.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het gesignaleerde moeilijke slikken, de gesignaleerde blauwe plekken en de mogelijk ingedrukte nekwervels het gevolg zijn van de aan verdachte onder feit 3 ten laste gelegde mishandelingen. De rechtbank merkt hierbij op dat blijkens dezelfde Schriftelijke aanwijzing van 6 september 2017 een kinderarts in opleiding op 4 september 2017 geen kwetsuur aan de nekwervels bij [slachtoffer 3] heeft kunnen constateren.
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat er in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is voor de onder feit 3 ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 3] , waardoor hiervoor vrijspraak dient te volgen.
4.3.4
Gedeeltelijke bewezenverklaring van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat voor de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] , in de vorm van schoppen, stompen en uitschelden, kleineren en denigrerend toespreken, voldoende bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier komen de volgende onderdelen als bewijsmiddel voor deze mishandelingen in aanmerking: de verklaringen van [slachtoffer 2] , de verklaring van [benadeelde] en de verklaring van verdachte ter zitting.
De verklaring van [slachtoffer 2]
heeft tijdens zijn verhoor bij de politie in de kindvriendelijke studio verklaard dat hij geregeld door zijn vader met de vuist is geslagen, getrapt en vernederd en uitgescholden.
Het verhoor bij de politie in de kindvriendelijke studio vond plaats op 11 juni 2018. [slachtoffer 2] was tijdens dit verhoor 10 jaar en 4 maanden oud. Op deze leeftijd is de realiteitstoetsing doorgaans goed ontwikkeld en kunnen fantasie en werkelijkheid goed van elkaar worden onderscheiden.
Verder is de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] onderzocht door rechtspsychologe Van der Sleen. Zij concludeert dat zijn verklaring over de mishandelingen consistent is en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze verklaring onvolledig of niet accuraat is. Ook ziet zij geen aanwijzing dat deze verklaring door externe beïnvloeding tot stand is gekomen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] bij de politie dan ook voor het bewijs gebruiken.
De verklaring van [benadeelde]
De verklaring van [slachtoffer 2] bij de politie over de mishandelingen wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde] . Zij verklaart dat [slachtoffer 2] door zijn vader in de ten laste gelegde periode is getrapt, geslagen en uitgescholden.
De verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen.
Gedeeltelijke vrijspraak
Aan verdachte is, als mishandeling van [slachtoffer 2] , ook het getuige laten zijn van mishandelingen en verkrachtingen van [benadeelde] ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat voor dit onderdeel van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is, en overweegt daartoe als volgt.
[benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat haar zoon [slachtoffer 2] gedwongen getuige is geweest van de mishandelingen en verkrachtingen die zij heeft moeten ondergaan. Deze verklaring wordt echter niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.
[slachtoffer 2] verklaart tijdens zijn verhoor in de kindvriendelijke studio niets over mishandelingen en verkrachtingen van zijn moeder waarvan hij getuige moest zijn.
Dit getuige zijn van mishandelingen en verkrachtingen wordt wel beschreven in de Whatsapp-berichten die aan [getuige] zijn verstuurd, en die door haar als afkomstig van [slachtoffer 2] zijn geïnterpreteerd. Om de redenen zoals onder 4.3.1. uiteengezet, zullen deze app-berichten echter niet worden gebruikt als ondersteunend bewijs voor de verklaring van [benadeelde] .
Zonder deze app-berichten is er voor dit onderdeel van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling geen bewijs dat de verklaring van [benadeelde] hierover ondersteunt, waardoor voor dit onderdeel vrijspraak dient te volgen.
Aan verdachte is, als mishandeling van [slachtoffer 2] , ook het bij de benen vastpakken en ondersteboven houden ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat voor dit gedeelte van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandeling onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is, en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] inderdaad bij zijn benen pakte en ondersteboven hield, maar dat hij dit als stoeierij en een spelletje zag, en niet wist dat [slachtoffer 2] het niet leuk vond.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij regelmatig heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 2] ondersteboven hield, dat [slachtoffer 2] hierbij huilde en dat zij dacht dat verdachte het ondersteboven houden als een spelletje zag.
De rechtbank kan op grond van deze verklaringen niet vaststellen dat verdachte opzet had op mishandeling van [slachtoffer 2] door hem bij de benen te pakken en ondersteboven te houden. Hierdoor dient vrijspraak te volgen voor dit onderdeel van de onder feit 4 ten laste gelegde mishandelingen.
Ten slotte is als pleegperiode van de mishandeling van [slachtoffer 2] de periode van [2008] tot en met 1 maart 2017 ten laste gelegd. [slachtoffer 2] heeft zich niet specifiek uitgelaten over de periode waarbinnen de bewezen verklaarde mishandelingen hebben plaatsgevonden. Hij heeft wel verklaard dat een deel van de ten laste gelegde mishandelingen plaatsvond vanaf zijn vijfde of zesde jaar. De rechtbank acht het aannemelijk dat de bewezen verklaarde mishandelingen in de periode vanaf de vijfjarige leeftijd van [slachtoffer 2] hebben plaatsvonden. Daarom zal de rechtbank de begindatum van de pleegperiode van de mishandelingen bepalen op 28 januari 2013. Van de ten laste gelegde pleegperiode die daarvóór is gelegen zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor de ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 2] , in de vorm van schoppen, stompen en uitschelden, kleineren en denigrerend toespreken, in de periode van 28 januari 2013 tot en met 1 maart 2017, voldoende bewijs in het dossier aanwezig is.
4.3.5
Gedeeltelijke bewezenverklaring van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat voor de ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] , in de vorm van slaan, beetpakken en door elkaar schudden, en kleineren, uitschelden en denigrerend toespreken, voldoende bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In het dossier komen de volgende onderdelen als bewijsmiddel voor deze mishandelingen in aanmerking: de verklaring van [slachtoffer 1] , de verklaring van [benadeelde] , de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte ter zitting.
De verklaring van [slachtoffer 1]
heeft tijdens haar verhoor bij de politie verklaard dat zij, zolang als zij zich kon herinneren, bijna elke dag van verdachte een klap op haar hand kreeg, en dat zij vaak door verdachte werd vernederd en gekleineerd.
Het verhoor van [slachtoffer 1] bij de politie vond plaats op 12 juni 2018. [slachtoffer 1] was tijdens dit verhoor 14 jaar en 8 maanden oud. Van een kind van deze leeftijd kan dezelfde realiteitstoetsing worden verwacht als van een volwassene.
Verder is de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] onderzocht door rechtspsychologe Van der Sleen. Zij concludeert dat de verklaring van [slachtoffer 1] consistent is en dat er geen aanwijzingen zijn dat haar verklaring onvolledig of niet accuraat is. Ook ziet zij geen aanwijzing dat deze verklaring door externe beïnvloeding tot stand is gekomen.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] bij de politie dan ook voor het bewijs gebruiken.
De verklaring van [benadeelde]
De verklaring van [slachtoffer 1] bij de politie over de mishandelingen wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde] . Zij verklaart dat [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode regelmatig door verdachte is geslagen: op haar handen, tegen het lichaam en in haar gezicht. Ook werd [slachtoffer 1] volgens [benadeelde] door verdachte bij haar armen gegrepen en door elkaar geschud en kleineerde verdachte haar heel erg.
De verklaring van [slachtoffer 2]
heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] heel veel door verdachte werd uitgescholden. Verdachte zei dan dat [slachtoffer 1] heel dik was.
De verklaring van verdachte ter zitting
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen, en dat hij meermalen denigrerende opmerkingen naar haar heeft gemaakt die haar gevoel voor eigenwaarde kunnen aantasten.
Gedeeltelijke vrijspraak
Aan verdachte is, als mishandeling van [slachtoffer 1] , ook het getuige laten zijn van mishandelingen van [benadeelde] ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat voor dit onderdeel van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandeling onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is, en overweegt daartoe als volgt.
[benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat haar kinderen hebben gezien dat zij door verdachte werd mishandeld. [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat zij meerdere malen heeft gezien dat verdachte haar moeder sloeg. [slachtoffer 1] heeft bij de politie echter ook verklaard dat verdachte niet heeft gezien dat zij getuige was van deze mishandelingen. De rechtbank kan daardoor niet vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op mishandeling van [slachtoffer 1] door haar getuige te laten zijn van de mishandelingen van haar moeder. Hierdoor dient vrijspraak te volgen voor dit gedeelte van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandeling.
Als pleegperiode van de mishandelingen van [slachtoffer 1] is de periode van 18 januari 2003 tot en met 1 maart 2017 ten laste gelegd. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de mishandelingen en denigrerende opmerkingen zo lang als zij zich kan herinneren hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht het daardoor aannemelijk dat de bewezen verklaarde mishandelingen in ieder geval vanaf haar vierde levensjaar hebben plaatsvonden. Om deze reden zal de rechtbank de begindatum van de pleegperiode van de mishandelingen bepalen op 18 oktober 2007. Van de ten laste gelegde pleegperiode die daarvóór is gelegen zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat voor de ten laste gelegde mishandelingen van [slachtoffer 1] , in de vorm van slaan, beetpakken en door elkaar schudden en uitschelden, kleineren en denigrerend toespreken, in de periode van 18 oktober 2017 tot en met 1 maart 2017, voldoende bewijs in het dossier aanwezig is.
4.3.6
Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 6 ten laste gelegde dwingen, subsidiair verleiden, van [slachtoffer 2] tot het plegen van ontuchtige handelingen bij [benadeelde]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor het onder feit 6 ten laste gelegde dwingen dan wel verleiden tot het plegen van ontuchtige handelingen onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
heeft bij de politie verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen seksuele handelingen bij haar te verrichten. Zoals onder 4.3.1 is overwogen kan de verklaring van één getuige echter niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
[slachtoffer 2] verklaart tijdens zijn verhoor in de kindvriendelijke studio niets over seksuele handelingen die hij bij zijn moeder zou hebben verricht.
De seksuele handelingen van [slachtoffer 2] bij zijn moeder worden wel beschreven in de Whatsapp-berichten die aan [getuige] zijn verstuurd, en die door haar als afkomstig van [slachtoffer 2] zijn geïnterpreteerd. Om de redenen zoals onder 4.3.1. uiteengezet, zullen deze app-berichten echter niet worden gebruikt als ondersteunend bewijs voor de verklaring van [benadeelde] .
Conclusie
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat er in het dossier onvoldoende bewijs aanwezig is voor het onder feit 6 ten laste gelegde dwingen dan wel verleiden tot het plegen van ontuchtige handelingen, waardoor hiervoor vrijspraak dient te volgen.
4.3.7
Vrijspraak ten aanzien van de onder feit 7 ten laste gelegde ontucht met [slachtoffer 3]
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voor de onder feit 7 ten laste gelegde ontuchtige handelingen jegens [slachtoffer 3] onvoldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In het dossier komen alleen de verklaringen van [slachtoffer 3] over de ten laste gelegde ontuchtige handelingen als bewijsmiddel hiervoor in aanmerking.
Zoals onder 4.3.2 is overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat de betrouwbaarheid van deze verklaringen niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, en dat deze verklaringen daardoor niet kunnen dienen als bewijs in de onderhavige strafzaak.
Conclusie
Zonder de verklaringen van [slachtoffer 3] is er geen bewijs voor de onder feit 7 ten laste gelegde ontuchtige handelingen, waardoor hiervoor vrijspraak dient te volgen.
4.3.8
De bewijsmiddelen [1]
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 4
Getuige [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Verhoorder
A: Getuige
A: Vroeger sloeg mijn vader en schopte hij mij. En hij pestte mij en schold mij uit.
V: En hoe vaak gebeurde dat slaan?
A: Elke dag wel.
V: En waar sloeg hij jou?
A: Op mijn gezicht, op mijn keel.
V: En waarmee sloeg hij dan?
A: Met zijn vuisten en soms ook met een kladblok.
V: En wat voelde jij dan?
A: Pijn en dan viel ik op de grond en dan moest ik huilen [2]
V: Vertel eens over dat schoppen hoe ging dat?
A: Dan trapte hij op onze benen en in onze buik en zo.
V: Kan je je nog een keer herinneren dat hij in jouw buik schopte en jouw benen
A: Ja, toen was ik aan het slapen en toen maakte hij mij wakker en toen trok hij mij uit bed en ging hij mij ineens te schoppen omdat ik die middag iets kapot had gemaakt.
V: En hoe ging hij jou uit bed trekken?
A: Nou hij pakte mij bij beide benen en gooide mij op bed.
V: En waar kwam jij terecht dan?
A: Op de trap, ik sliep in een stapelbed.
V: En wat gebeurde er toen?
A: Toen viel ik naar beneden en dat deed pijn en toen ging hij mij trappen in mijn buik.
V: En zei hij nog wat?
A: Ja, hij ging schelden dat ik niets kon en dat ik vooral niet door moest gaan met mijn leven. [3]
V: En dat uitschelden, je zei dat hij zei dat je niets waard was, en verder?
A: Dat ik ook helemaal niets kon, gewoon dat ik waardeloos was en dat ik niets in me had.
V: En wat gebeurde er met jou als hij dat tegen jou zei?
A: Nou, daar werd ik ook verdrietig van en dat geloofde ik vaak ook. [4]
V: En hoe vaak zei hij dat dan?
A: Drie keer in de week. [5]
Getuige [benadeelde] heeft onder meer het volgende verklaard:
[verdachte] had ook vaak spelletjes aan tafel. Dan moesten wij onze handen op tafel leggen en dan sloeg hij daar net zo hard op totdat iemand moest huilen. En als je niet oplette dan sloeg hij ineens recht in je gezicht in plaats van op je hand. [6]
V: En wie deden mee aan die spelletjes?
A: Iedereen, behalve [slachtoffer 3] , die was nog te klein. [7]
V: Wat kan je vertellen over mishandeling van [slachtoffer 2] ?
A: Als [slachtoffer 2] zijn jas niet dichtdeed, dan trapte [verdachte] hem gewoon onderuit. En hij heeft hem uitgescholden voor hoerenjong. [8]
Getuige [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Wat is de reden dat jullie gingen vluchten?
A: Het was niet meer veilig thuis.
V: Waarom was het niet meer veilig?
A: Door mijn vader,
V; Wat deed hij dan?
A: Slaan, schelden, vloeken. [9]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 14 oktober 2021 onder meer het volgende verklaard:
Toen we op [straat] zijn gaan wonen liep het wel eens fysiek uit de hand.
[slachtoffer 2] heb ik wel eens een tik gegeven.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5
Getuige [slachtoffer 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Wat is het eerste wat je je kan herinneren?
A: Dat mijn vader bijna elke dag een klap op mijn hand gaf als hij thuis kwam.
V: Tot wanneer?
A: Toen ik in groep 8 zat gingen we de eerste keer vluchten.
We gingen eerst allemaal naar mijn vader en toen gebeurde het slaan nog steeds ook al was er begeleiding bij. En toen heb ik op een gegeven moment gezegd dat ik niet meer naar mijn vader wou en toen hoefde het gelukkig ook niet. [10]
V: Wat voor begeleiding was erbij?
A: Iemand van de kerk.
V: Hoe kon hij dan slaan?
A: Die zat in de woonkamer en mijn vader deed dat op zijn slaapkamer. [11]
V: Was er nog meer?
A: Ja, het kleineren van mij.
V; Vertel eens?
A: Hij zei dat ik niks waard was, dat ik er net zo goed niet kon zijn. [12]
Getuige [benadeelde] heeft onder meer het volgende verklaard:
[verdachte] mishandelde mij. En [slachtoffer 1] lijkt heel erg op mij en als hij dan klaar was met mij ging hij met haar verder. Hij sloeg haar.
Hij deed ook spelletjes. Dan moesten wij onze handen op tafel leggen en dan sloeg hij daar net zo hard op totdat iemand moest huilen. En als je niet oplette dan sloeg hij ineens recht in je gezicht in plaats van op je hand. [13]
V: En wie deden mee aan die spelletjes?
G: Iedereen, behalve [slachtoffer 3] , die was nog te klein. [14]
[slachtoffer 1] kon nooit voldoen aan zijn eisen en dat liet hij haar goed weten. Hij liet haar altijd merken dat hij niet tevreden was en dat hij teleurgesteld in haar was. [15]
[slachtoffer 1] heeft hij regelmatig geslagen en hij kleineerde haar altijd heel erg. [16]
Hij sloeg haar met zijn platte hand. Ook in haar gezicht. Hij greep haar bij haar armen en schudde haar dan door elkaar. Hij ging meestal verder met haar als hij klaar was met mij. Een keer in Duitsland ging hij echt los, hij begon met zijn vuisten op haar in te timmeren. Hij timmerde op haar linker bovenarm/schouder en op haar borstkas. Ze had blauwe plekken vanaf haar linker bovenarm tot aan haar sleutelbeen. [17]
Getuige [slachtoffer 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
V: En wat gebeurde er allemaal met [slachtoffer 1] ?
G: [slachtoffer 1] werd vooral heel veel uitgescholden. Dan zei hij dat [slachtoffer 1] heel dik was en dat ze op sport moest gaan. [18]
Verdachte heeft op de terechtzitting van 14 oktober 2021 onder meer het volgende verklaard:
Toen we op [adres] zijn gaan wonen liep het wel eens fysiek uit de hand.
Ik sloeg hoofdzakelijk [slachtoffer 1] .
Ik heb ook denigrerende opmerkingen naar [slachtoffer 1] gemaakt, die haar eigenwaarde kunnen aantasten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
4.
op tijdstippen in de periode van 28 januari 2013 tot en met 1 maart 2017 in de gemeente Veenendaal telkens opzettelijk mishandelend zijn kind [slachtoffer 2] (geboren op [2008] ):
- tegen de benen heeft geschopt en
- tegen het hoofd/gezicht en tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en
- heeft uitgescholden en gekleineerd en denigrerend toegesproken (onder andere door hem te zeggen dat hij niets kon en dat hij niets waard was)

waardoor deze telkens pijn of een hevige onlust veroorzakende geestelijke gewaarwording heeft ondervonden;

5.
op tijdstippen in de periode van 18 oktober 2007 tot en met 1 maart 2017 in de gemeente Veenendaal telkens opzettelijk mishandelend zijn kind [slachtoffer 1] (geboren op [2003] ):
- met kracht op haar handen heeft geslagen en
- in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen en
- bij de armen heeft beetgepakt en vervolgens door elkaar heeft geschud en
- telkens heeft gekleineerd en uitgescholden en denigrerend toegesproken (onder andere door haar telkens te zeggen dat zij te dik was en dat zij nergens goed voor was)
waardoor deze letsel heeft bekomen en telkens pijn of een hevige onlust veroorzakende geestelijke gewaarwording heeft ondervonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 4
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
feit 5
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden:
  • meewerken aan reclasseringstoezicht, waarvan diagnostiek en behandeling deel uit maakt;
  • een contactverbod met zijn kinderen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte van het grootste en ernstigste gedeelte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, dat verdachte geen strafblad heeft, dat de ten laste gelegde feiten geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden en dat de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van de strafzaak fors is overschreden. Verdachte is al genoeg gestraft, aldus de raadsvrouw, doordat al die tijd deze zware verdenking op hem heeft gerust, en doordat hij zijn kinderen niet meer ziet.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.
8.3.2
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere mishandelingen van twee van zijn kinderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gedurende een lange periode van hun leven. Deze mishandelingen hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] getroffen in hun meest kwetsbare leeftijd en in de omgeving waarin zij zich het meest veilig zouden hebben moeten voelen, namelijk hun eigen huis. Uit de door hun raadsvrouw aan het dossier toegevoegde stukken blijkt dat beiden door deze mishandelingen ernstige psychische schade hebben opgelopen. Bij [slachtoffer 1] is een depressieve stoornis en PTSS geconstateerd. Bij [slachtoffer 2] zijn de symptomen van zijn autisme door de mishandelingen versterkt. De rechtbank rekent verdachte ernstig aan dat hij zijn kinderen deze psychische schade heeft toegebracht en een gezonde ontwikkeling van zijn kinderen heeft belemmerd.
8.3.3
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit de justitiële documentatie over verdachte blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Door de reclassering is op 24 juni 2020 een rapport over verdachte opgemaakt. De reclassering concludeerde dat verdachte zijn praktische zaken op orde heeft. Het recidiverisico op korte termijn schatte de reclassering laag in, omdat verdachte op dat moment alleen woonde en geen contact meer had met zijn kinderen. Het risico op de langere termijn kon de reclassering niet inschatten, omdat verdachte vrijwel alle feiten waarvan hij verdacht wordt ontkende en weinig openheid van zaken gaf. Voor een afgewogen oordeel over recidive en te adviseren interventies achtte de reclassering nadere diagnostiek noodzakelijk, temeer omdat er sprake is van een zeer ernstige verdenking.
Door GZ-psycholoog D. Martens-Knevel is verdachte psychologisch onderzocht. Zij constateert in haar rapport van 18 juni 2020 dat verdachte weinig inzicht geeft in zijn gedachten en gevoelens en concludeert dat, vanwege de eenzijdige informatie in het onderzoek in combinatie met de afwerende houding van verdachte, een diagnose over een eventuele geestelijke stoornis van verdachte moet worden uitgesteld. Gelet op de ernst van de beschuldigingen, in combinatie met aanwijzingen voor een pedofiele stoornis, adviseert zij klinische observatie in het Pieter Baan Centrum voor nadere diagnostiek.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij nog steeds geen contact met zijn kinderen heeft.
8.3.4
De op te leggen straf
Als uitgangspunt voor de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op jurisprudentie in vergelijkbare zaken, waarbij sprake was van structurele psychische en lichamelijke kindermishandeling, met relatief licht lichamelijk letsel, over een langere periode.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte al geconfronteerd is met de ingrijpende omstandigheid dat hij geen contact meer heeft met zijn kinderen. Gelet op de ernst van de feiten, zoals onder 8.3.2 uiteengezet, is de rechtbank echter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een veroordeling zonder oplegging van straf of maatregel, zoals door de raadsvrouw is bepleit.
Doordat de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan waar de officier van justitie ter zitting van uit is gegaan, en doordat de redelijke termijn die geldt voor de behandeling van de strafzaak is overschreden, komt de rechtbank wel tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat passend is een taakstraf van 100 uur werkstraf, bij niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis, maar vanwege de overschrijding van de redelijke termijn te matigen tot een taakstraf van 80 uur, met aftrek van voorarrest, bij niet verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Daarnaast zal verdachte, ter voorkoming van recidive, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Hierbij zullen als bijzondere voorwaarden contactverboden met zijn kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen reden om reclasseringstoezicht met diagnostiek en behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Verdachte zal immers van de ten laste gelegde ernstige zedenfeiten, die zowel door de reclassering als door de rapporterend psycholoog worden gezien als reden voor nadere diagnostiek en behandeling, worden vrijgesproken.

9.BENADEELDE PARTIJEN

9.1
Benadeelde partij [benadeelde]
heeft zich in het geding gevoegd en van verdachte een bedrag van
€ 38.171,17 gevorderd, bestaande uit een bedrag van € 3.171,71 als vergoeding voor de materiële schade en een bedrag van € 35.000,- als vergoeding voor de immateriële schade die zij als gevolg van het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft geleden.
9.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd.
9.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd, zal benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
9.2
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wettelijk vertegenwoordiger [wettelijke vertegenwoordiger] heeft zich namens de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 1] in het geding gevoegd en van verdachte een bedrag van € 10.000,- gevorderd, als vergoeding voor de immateriële schade die [slachtoffer 1] als gevolg van het onder de feiten 2 en 5 ten laste gelegde heeft geleden.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de aan [slachtoffer 1] toe te kennen schadevergoeding te matigen tot
€ 500,-.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zoals onder 8.3.2. is overwogen, heeft de benadeelde partij vanwege de door verdachte jegens haar gepleegde mishandelingen naast lichamelijk letsel ook psychische schade opgelopen. Op grond van artikel 6:106 aanhef en b van het Burgerlijk Wetboek heeft zij daarom recht op een vergoeding voor immateriële schade.
De rechtbank waardeert deze immateriële schade op € 2.500,-, en zal de vordering in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.3
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wettelijk vertegenwoordiger [wettelijke vertegenwoordiger] heeft zich namens de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 2] in het geding gevoegd en van verdachte een bedrag van € 20.000,- gevorderd, als vergoeding voor de immateriële schade die [slachtoffer 2] als gevolg van het onder de feiten 2, 4 en 6 ten laste gelegde heeft geleden.
9.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
9.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de aan [slachtoffer 2] toe te kennen schadevergoeding te matigen tot
€ 500,-.
9.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor onder feit 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zoals onder 8.3.2. is overwogen, heeft hij vanwege de door verdachte jegens hem gepleegde mishandelingen psychische schade opgelopen. Op grond van artikel 6:106 aanhef en b van het Burgerlijk Wetboek heeft hij daarom recht op een vergoeding voor immateriële schade.
De rechtbank waardeert deze immateriële schade op € 2.500,-, en zal de vordering in zoverre toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
9.4
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wettelijk vertegenwoordiger [wettelijke vertegenwoordiger] heeft zich namens de minderjarige benadeelde partij [slachtoffer 3] in het geding gevoegd en van verdachte een bedrag van € 15.000,- gevorderd, als vergoeding voor de immateriële schade die [slachtoffer 3] als gevolg van het onder de feiten 2, 3 en 7 ten laste gelegde heeft geleden.
9.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 3] toe te wijzen tot een bedrag van € 5.000,-.
9.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder de feiten 2, 3 en 7 ten laste is gelegd.
9.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen onder de feiten 2, 3 en 7 ten laste is gelegd, zal [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder de feiten 1, 2, 3, 6 en 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder de feiten 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid:
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf:
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
80 (tachtig) uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
-
veroordeelt verdachtetot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
-
als voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachtegedurende de proeftijd zich zal houden aan een
contactverbod, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
-
stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachtegedurende de proeftijd zich zal houden aan een
contactverbod, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [2008] . De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
Benadeelde partij [benadeelde]
  • verklaart benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • nu deze benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 2.500,-, zijnde een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling ten behoeve van [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 2.500,-, zijnde een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling ten behoeve van [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 2.500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • verklaart benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • nu deze benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, mr. G. Perrick en
mr. E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 16 oktober 2015 in de gemeente Veenendaal, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] (zijnde verdachtes echtgenote) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte die [benadeelde] gedwongen te dulden dat verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de anus van die [benadeelde] duwde/bracht en/of
- een of meer voorwerpen (een hamer en/of een banaan en/of een kleerhanger) en/of zijn verdachtes vuist (met kracht) in de vagina en/of de anus van die [benadeelde] heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn, verdachte, penis in de mond van die [benadeelde] heeft geduwd/gebracht en/of (vervolgens) in haar mond is klaargekomen,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens)
- die [benadeelde] in/tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- die [benadeelde] (met tie-rips) aan het bed en/of een stoel heeft vastgebonden en/of
- een kussen op het hoofd/in het gezicht van die [benadeelde] heeft geduwd/gedrukt en/of gedrukt gehouden (waardoor die [benadeelde] geen lucht meer kreeg) en/of
- die [benadeelde] (met kracht) aan haar haren heeft getrokken en/of
- tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat die [benadeelde] zijn vrouw was en met hem getrouwd was en dat zij verplicht was om haar man te geven wat hij nodig had en/of
- ( telkens) voorbij is gegaan aan het verbale en/of fysieke verzet van die [benadeelde] en/of door zijn, verdachtes, (toenemende) bedreigingen/agressie tegen die [benadeelde] en/of hun kinderen een angstige situatie voor die [benadeelde] heeft gecreëerd en/of (aldus) voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
(art 242 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 16 oktober 2015 in de gemeente Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een of meermalen (telkens) opzettelijk [benadeelde] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, toen daar opzettelijk wederrechtelijk (telkens) voornoemde [benadeelde] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in de schuur (in de tuin) opgesloten en/of opgesloten gehouden;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [2013] tot en met 30 september 2017 in de gemeente Veenendaal een of meermalen (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 3] (geboren op [2013] ), met een riem en/of met zijn verdachtes hand/vuist op/tegen de rug, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of (met kracht) bij de nek heeft vastgepakt, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [2008] tot en met 1 maart 2017 in de gemeente Veenendaal een of meermalen (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [2008] ), tegen de benen heeft geschopt/getrapt en/of tegen/in het hoofd/gezicht en/of tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of aan/bij de benen heeft vastgepakt en/of (vervolgens) ondersteboven heeft gehouden en/of
(telkens) heeft uitgescholden en/of gekleineerd en/of denigrerend toegesproken (onder andere door hem te zeggen dat hij niets kon en dat hij niets waard was) en/of
hem (telkens) getuige heeft laten zijn bij de mishandeling en/of verkrachting van [benadeelde] , de moeder van die [slachtoffer 2]
waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaardwording bij hem veroorzaakt;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [2003] tot en met 1 maart 2017 in de gemeente Rhenen en/of Veenendaal een of meermalen (telkens) opzettelijk mishandelend zijn kind, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [2003] )
(met kracht) op haar hand(en) heeft geslagen/gestompt en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en/of (met kracht) bij de arm(en) heeft beetgepakt en/of (vervolgens) door elkaar heeft geschud en/of
(telkens) heeft gekleineerd en/of uitgescholden en/of denigrerend toegesproken (onder andere door haar telkens te zeggen dat zij te dik was en/of dat zij nergens goed voor was) en/of
haar (telkens) getuige te laten zijn van de mishandeling van [benadeelde] , de moeder van die [slachtoffer 1]
waardoor (telkens) deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij haar is veroorzaakt;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
6.
primair
hij in of omstreeks [2008] tot en met 16 oktober 2015 in de gemeente Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging met geweld en /of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en / of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte die [slachtoffer 2] door
- misbruik te maken van zijn overwicht en/of het leeftijdsverschil en/of de afhankelijkheid en/of
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat [slachtoffer 2] een echte jongen was als hij hetzelfde zou doen als zijn vader, althans woorden van een dergelijke aard en/of strekking
gedwongen
- aan de borst(en) van [benadeelde] te zuigen en/of
- de vagina van die [benadeelde] te betasten en/of aan te raken
(art 246 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij in of omstreeks [2008] tot en met 16 oktober 2015 in de gemeente Veenendaal, met [slachtoffer 2] (geboren op [2008] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd en/of die [slachtoffer 2] tot het plegen of dulden van (een) zodanige handeling(en) buiten echt met een derde, te weten [benadeelde] , heeft verleid, bestaande die ontuchtige handeling(en) uit
- het zuigen aan de borst(en) van [benadeelde] en/of
- het aanraken en/of betasten van de vagina van voornoemde [benadeelde] ;
(art 247 Wetboek van Strafrecht)
7.
hij in of omstreeks [2013] tot en met 30 september 2017 in de gemeente Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een of meermalen (telkens) met [slachtoffer 3] , geboren op [2013] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- door die [slachtoffer 3] laten vastpakken en/of betasten en/of aaien van zijn verdachtes penis en/of
- door die [slachtoffer 3] laten likken van zijn verdachtes penis en/of
- vastpakken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 3] .
(art 247 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 oktober 2018 met nummer 2018143497, doorgenummerd pagina 1 tot en met 507, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio van 11 juni 2018, pag. 448.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio van 11 juni 2018, pag. 449.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio van 11 juni 2018, pag. 452.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio van 11 juni 2018, pag. 453.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever van 12 juni 2018, pag. 281.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever van 12 juni 2018, pag. 282.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever van 18 juni 2018, pag. 303.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 juni 2018, pag. 461.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 juni 2018, pag. 460.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 juni 2018, pag. 461.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige van 12 juni 2018, pag. 465.
13.Proces-verbaal van verhoor aangever van 12 juni 2018, pag. 281.
14.Proces-verbaal van verhoor aangever van 12 juni 2018, pag. 282.
15.Proces-verbaal van verhoor aangever van 12 juni 2018, pag. 281.
16.Proces-verbaal van verhoor aangever van 18 juni 2018, pag. 303.
17.Proces-verbaal van verhoor aangever van 18 juni 2018, pag. 304.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke studio van 11 juni 2018, pag. 451.