In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een besluit van verweerder, dat op 14 oktober 2020 bekend is gemaakt. Eiser had zijn bezwaarschrift te laat ingediend, namelijk op 23 december 2020, terwijl de termijn voor indiening op 25 november 2020 verstreken was. De rechtbank overweegt dat een bezwaarschrift schriftelijk moet worden ingediend en dat telefonisch contact niet kan worden aangemerkt als een tijdig ingediend bezwaarschrift. Eiser stelde dat hij meerdere keren contact had opgenomen met verweerder en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn bezwaren in behandeling waren. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van eiser kennelijk ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.