ECLI:NL:RBMNE:2021:5291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
UTR 21 / 3308
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 september 2021, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Eiser had op 12 oktober 2020 een verzoek om handhaving ingediend, maar het bestuursorgaan heeft niet tijdig beslist. Eiser heeft op 25 januari 2021 een ingebrekestelling verstuurd, maar ook daarna bleef een besluit uit. De rechtbank oordeelt dat de brieven van verweerder geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de beslistermijn van acht weken is overschreden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt een dwangsom op aan verweerder voor het niet tijdig nemen van een besluit. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 1.442,-, en verweerder moet binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die zijn gemaakt voor juridische bijstand. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 3308

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. van Heiningen)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft een verzoek om handhaving ingediend op 12 oktober 2020. Vervolgens heeft eiser op 25 januari 2021 een ingebrekestelling verstuurd. Verweerder heeft daarna op
3 februari 2021 een brief gestuurd waarin zij uitleggen wat ze met het verzoek gaan doen. Eiser betwist dat deze brief een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van Awb. Eiser heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen met verweerder. Op 9 februari 2021 heeft verweerder nogmaals een brief verstuurd met daarin uitgelegd wanneer zij een controle gaan uitvoeren naar aanleiding van het verzoek om handhaving. In beide brieven staat een rechtsmiddelclausule opgenomen. Om de termijnen veilig te stellen heeft eiser een pro-forma bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Ook hier is door verweerder nog niet op beslist. Eiser stelt dat beide brieven aan te merken zijn als feitelijke mededelingen en niet als besluiten.
4. De rechtbank oordeelt dat de brieven, waarin controles worden aangekondigd maar niet wordt besloten om wel of niet handhavend op te treden, geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn. De mededeling in de brieven is niet gericht op enig rechtsgevolg. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 november 2019. [1]
5. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen verweerder op eisers verzoek moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb. Verweerder had dus uiterlijk op 7 december 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder moet beslissen voorbij is. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 25 januari 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken voorbij zijn gegaan.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf
10 februari 2021 tot 24 maart 2021 en bedraagt € 1.442,-.
9. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2021.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten