ECLI:NL:RBMNE:2021:5271
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling en onderbouwing van de waarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde R. van der Weide, betwistte de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] vastgestelde waarde van € 843.000,- voor het belastingjaar 2020. De waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de waardepeildatum was 1 januari 2019. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 807.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit gebeurde door middel van een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen, zoals woonoppervlakte, kaveloppervlakte en staat van onderhoud. Eiser's argumenten, waaronder het niet toepassen van een wortelformule en de keuze van referentiewoningen, werden door de rechtbank verworpen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 843.000,- werd gehandhaafd. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier C.L. Fix, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.