In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die zich had ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet op 27 maart 2017, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). In het primaire besluit van 29 september 2020 werd eiseres met ingang van 5 juli 2019 een uitkering toegekend, waarbij zij voor 42,2% arbeidsongeschikt werd verklaard. Eiseres was het niet eens met deze beoordeling en heeft bezwaar aangetekend tegen de besluiten van 29 september en 5 oktober 2020, die door verweerder ongegrond werden verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 23 september 2021 behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft eiseres de gelegenheid gegeven om na de zitting aanvullende medische informatie in te dienen, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens de zorgvuldigheid van het medische onderzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden. Eiseres had niet aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was, en de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende inspanningen had verricht om een medisch onderzoek uit te voeren.
De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren bij de beperkingen van eiseres en dat de arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld op 42,2%. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.