ECLI:NL:RBMNE:2021:5265

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
21/2261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen geweigerde omgevingsvergunning en last onder dwangsom in Utrecht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om een omgevingsvergunning te verlenen voor een aanbouw, balkon en dakterras. Het college had geoordeeld dat het bouwplan in strijd was met de beheersverordening ‘Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk’. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de stedenbouwkundige onderbouwing onvoldoende was. De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2021 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het stedenbouwkundig advies dat aan de weigering ten grondslag lag, onvoldoende gemotiveerd was. Hierdoor kon de rechtbank niet instemmen met de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te weigeren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de weigering in stand gelaten. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor de aanbouw geweigerd blijft. Daarnaast heeft de rechtbank de last onder dwangsom herroepen, omdat deze ten onrechte was opgelegd voor overtredingen die niet bestonden. De rechtbank heeft bepaald dat de verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2261

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: M. Akkersdijk).

Inleiding

Eiser is eigenaar van de woning met dakterras en balkon aan de [adres] in [woonplaats] . In 2019 heeft eiser op de eerste verdieping een aanbouw gerealiseerd zonder omgevingsvergunning. Naar aanleiding van deze aanbouw zijn er meldingen bij verweerder binnengekomen. Vanwege deze meldingen heeft verweerder een toezichthouder naar de woning gestuurd voor een controle. Na deze controle is aan eiser een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd voor het zonder omgevingsvergunning realiseren van de aanbouw, het balkon en het dakterras.
Na dit voornemen heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een uitbouw, een balkon en het dakterras. Deze omgevingsvergunning is door verweerder geweigerd in het besluit van 16 maart 2020 (het primaire besluit). Na deze weigering heeft verweerder het voornemen omgezet in een last onder dwangsom van 27 juni 2020. In deze last onder dwangsom heeft verweerder aan eiser gelast om de aanbouw op de eerste verdieping, het dakterras en het balkon op de tweede verdieping verwijderen en verwijderd te houden. Doet eiser dit niet binnen acht weken na verzending van de last onder dwangsom dan verbeurt eiser een eenmalige dwangsom van € 7.500,00,-.
3. In het primaire besluit heeft verweerder geoordeeld dat het bouwplan van eiser in strijd is met de beheersverordening ‘Dichterswijk, Kanaleneiland, Transwijk’ (de beheersverordening). Verweerder heeft onderzocht of het bouwplan gelegaliseerd kon worden via artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, eerste lid van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht. Een omgevingsvergunning kan in zulke gevallen alleen verleend worden als er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dat kader heeft verweerder advies gevraagd bij de afdeling stedenbouw. De afdeling stedenbouw heeft geconcludeerd dat het vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is om medewerking te verlenen aan de omgevingsvergunning.
4. In het besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren van eiser tegen de geweigerde omgevingsvergunning en de last onder dwangsom ongegrond verklaard. Verweerder heeft in het bezwaarschrift van eiser geen aanleiding gezien om af te wijken van het stedenbouwkundig advies. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
5. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank een verweerschrift ingediend. In dit verweerschrift heeft verweerder gesteld dat er geen sprake is van een overtreding ten aanzien van het dakterras en het balkon op de tweede verdieping. Verder is gebleken dat de verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd tot acht weken na bekendmaking van de uitspraak in de beroepsprocedure.
6. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Het geschil
7. Tussen partijen is in geschil of verweerder in het bestreden besluit terecht de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen in stand heeft gelaten. Volgens eiser had verweerder zich niet mogen baseren op het stedenbouwkundig advies dat aan de weigering ten grondslag ligt. Verder is tussen partijen in geschil of verweerder de last onder dwangsom voor alle drie de overtredingen had mogen opleggen. Eiser stelt zich op het standpunt dat dat niet het geval is, omdat er geen sprake is van een overtreding ten aanzien van het balkon en het dakterras.
8. De rechtbank zal hierna het bestreden besluit beoordelen. De geweigerde omgevingsvergunning en de last onder dwangsom zullen afzonderlijk van elkaar worden beoordeeld.
Geweigerde omgevingsvergunning
Stedenbouwkundig advies
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte is vast blijven houden aan het stedenbouwkundig advies. Volgens eiser is de stedenbouwkundige onderbouwing ondermaats. Eiser wijst op het feit dat de uitbouw aan de achterzijde wordt gerealiseerd en het feit dat het pand geen monument of beschermd stadsgezicht is. Het stedenbouwkundig had niet aan de weigering ten grondslag gelegd kunnen worden, aldus eiser.
10. De rechtbank stelt vast – en tussen partijen is niet in geschil – dat de uitbouw in strijd is met de beheersverordening en dat voor het bouwplan daardoor een omgevingsvergunning is vereist zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Verweerder is bevoegd om af te wijken van de beheersverordening, maar heeft dat niet gedaan. Daarbij geldt dat verweerder beleidsruimte heeft bij zijn besluitvorming over de aanvraag van eiser. Als verweerder van oordeel is dat het bouwplan aan deze vereisten voldoet, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank moet toetsen of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
11. Bij de weigering om af te wijken van de beheersverordening heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van de afdeling stedenbouw. Deze afdeling is van mening dat het stedenbouwkundig gezien niet wenselijk is om de achtergevel op de verdieping op te trekken en daarmee het hoofdgebouw verder op te schuiven. In het bestreden besluit is dit standpunt herhaald. Het standpunt is niet voorzien van een nadere motivering of toelichting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee wel gesteld dat het onwenselijk is om de omgevingsvergunning te verlenen, maar heeft verweerder nagelaten te onderbouwen om welke reden het onwenselijk is om de omgevingsvergunning aan eiser te verlenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitbouw stedenbouwkundig gezien niet wenselijk is. Dat betekent dat verweerder dit stedenbouwkundig advies niet ten grondslag heeft mogen leggen aan de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen.
12. In het verweerschrift dat is ingediend tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op het eerder gegeven stedenbouwkundig advies dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit. In deze toelichting stelt verweerder het volgende:
de uitbouwen hebben de helft van de breedte van de woningen. Door de aangevraagde uitbouw wordt dit onderscheid vervaagd: met het realiseren van een uitbouw op de verdieping wordt de achtergevel opgeschoven en daarmee het hoofdgebouw vergroot. Ook de herkenbare achtergevelrooilijn vervaagd. De aanbouw wordt [het] belangrijkste deel van de gevel van het gebouw, omdat deze 2 lagen de gevel beslaat. Stedenbouwkundig gezien is het van belang dat een uitbouw altijd ondergeschikt is aan het hoofdvolume/gebouw en dat de achtergevelrooilijn herkenbaar aanwezig blijft. Stedenbouwkundig gezien is het niet wenselijk om de achtergevel op de verdieping op te schuiven omdat de uitbreiding geen ondergeschikte toevoeging is, maar onderdeel gaat uitmaken van het hoofdgebouw.De rechtbank kan deze nadere motivering volgen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze motivering zich wel op het standpunt heeft mogen stellen dat de uitbouw stedenbouwkundig gezien niet wenselijk is. Eiser heeft er gelijk in dat het pand niet monumentaal is en dat de aanbouw aan de achterzijde zit, maar dat betekent nog niet dat verweerder daaraan mee moet werken. Uitgangspunt is immers de beheersverordening, die de aanbouw niet toestaat.
Gelijkheidsbeginsel
13. In beroep heeft eiser een lijst met woningen aangeleverd waar een omgevingsvergunning is verleend voor een aanbouw. Deze woningen bevinden zich allemaal in de buurt van de [adres] en zijn vergelijkbaar met de [adres] . Volgens eiser kan hij met succes een beroep op het gelijkheidsbeginsel doen en moet de omgevingsvergunning om die reden alsnog verleend worden.
14. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het verweerschrift en de nadere stedenbouwkundige toelichting volgt dat de stedenbouwkundige beoordeling duidelijk is gericht op een specifiek bouwblok. Een bouwblok is volgens verweerder een huizengroep in stedelijke bebouwing op een aan alle zijden door straten en wegen begrensd terrein. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat geen van de door hem aangedragen woningen zich in hetzelfde bouwblok bevinden als de woning aan de [adres] . Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de aangedragen woningen om die reden niet vergelijkbaar zijn met de woningen aan de [adres] . Hoewel de stedenbouwkundige onderbouwing op eiser willekeurig overkomt, heeft verweerder wel de beleidsruimte om bij ieder bouwblok een eigen stedenbouwkundige afweging te maken.
Last onder dwangsom
15. In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat het dakterras en het balkon legaal aanwezig zijn en dat er alleen nog maar sprake is van een overtreding voor zover eiser een aanbouw zonder omgevingsvergunning heeft gerealiseerd. Dit leidt al tot het oordeel dat de last onder dwangsom met het bestreden besluit ten onrechte in deze vorm in stand is gelaten en dat het beroep gegrond is.
16. Volgens verweerder kan de last onder dwangsom worden gewijzigd, zodat deze alleen nog betrekking heeft op de aanbouw. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanpassen van het aantal overtredingen ook moet leiden tot een aanpassing van de hoogte van de dwangsom.
17. De rechtbank volgt eiser hierin. In de last onder dwangsom heeft verweerder gekozen voor het bundelen van de drie overtredingen in één besluitonderdeel. De hoogte van de dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn is gekoppeld aan al de overtredingen samen. Er is niet gekozen om aan iedere overtreding afzonderlijk een dwangsom en een begunstigingstermijn te koppelen. Dat heeft tot gevolg dat de erkenning dat niet van drie, maar slechts van één overtreding sprake is ook tot uiting moet komen in de hoogte van de dwangsom.
Hoe gaat de zaak nu verder?
18. In de voorgaande overwegingen heeft de rechtbank overwogen dat het stedenbouwkundige advies in het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd en dat dit advies niet ten grondslag gelegd mocht worden aan het primaire besluit. Verweerder heeft op grond van de stedenbouwkundige onderbouwing die in het verweerschrift is gegeven in redelijkheid kunnen besluiten om de omgevingsvergunning voor de aanbouw te weigeren. Omdat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Het motiveringsgebrek is in beroep hersteld met de nadere motivering. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten. Dat betekent dat de omgevingsvergunning geweigerd blijft.
19. Verder heeft de rechtbank overwogen dat verweerder ten onrechte de last onder dwangsom heeft opgelegd voor de overtredingen ten aanzien van het dakterras en het balkon op de tweede verdieping. Dat heeft tot gevolg dat ook de dwangsom te hoog is. Het bestreden besluit wordt ook om deze reden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van de last onder dwangsom zelf in de zaak te voorzien met een nader besluit. Het is immers aan verweerder om daarover een nadere afweging te maken en na de verlenging van de begunstigingstermijn is er nog geen sprake van verbeurde dwangsommen. De rechtbank zal de last onder dwangsom herroepen.
20. Het is aan verweerder om, als hij dat wil, een nieuw handhavingsbesluit te nemen over de illegale uitbouw. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de rechtbank in overweging 12 heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning voor de aanbouw heeft kunnen weigeren. Dat betekent dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat voor de aanbouw. Er is dus nog steeds sprake van een overtreding door het zonder omgevingsvergunning realiseren van een aanbouw op de eerste verdieping. Verweerder blijft bevoegd om hiertegen handhavend op te treden. Daarbij geldt dat de begunstigingstermijn niet langer mag zijn dan noodzakelijk om de overtreding te beëindigen, maar ook niet korter mag zijn dan nodig is om de overtreding te beëindigen. Het koppelen van een begunstigingstermijn aan de termijn dat een huurder nog in het pand aanwezig is, ligt daarmee niet voor de hand. Dat de last onder dwangsom nu vernietigd wordt betekent in het licht van het voorgaande dus niet dat er niet meer gehandhaafd kan worden tegen de uitbouw die eiser heeft gebouwd.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet is gebleken dat er kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, voor zover de omgevingsvergunning is geweigerd;
- herroept de last onder dwangsom van 29 juni 2020 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 4 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.