In deze zaak heeft eiser, wonende aan [adres 1] in [woonplaats], een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een dakterras. Deze aanvraag werd geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht in een besluit van 13 juli 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend en een ingebrekestelling verstuurd vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. In een later besluit van 23 maart 2021 heeft de gemeente de bezwaren van eiser ongegrond verklaard, maar wel een dwangsom van € 1.442,00 toegekend voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
De rechtbank heeft de zaak op 5 oktober 2021 behandeld. Eiser voerde aan dat de buren aan [adres 2] wel een omgevingsvergunning voor een dakterras hebben gekregen, en dat de weigering van zijn vergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde echter dat de aanvraag van eiser moest worden getoetst aan de regels die golden op het moment van de aanvraag in 2020. De rechtbank concludeerde dat het dakterras van eiser niet voldeed aan de stadsbrede richtlijnen en dat de vergunning voor de buren niet vergelijkbaar was met die van eiser, omdat deze vergunning in 1998 was verleend onder andere voorwaarden.
De rechtbank heeft ook het beroep van eiser op het overgangsrecht afgewezen, omdat het dakterras niet in het verleden was vergund en niet ongewijzigd aanwezig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op het stedenbouwkundig advies en dat de weigering om de omgevingsvergunning te verlenen gerechtvaardigd was.