ECLI:NL:RBMNE:2021:5261

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
C/16/527469 / KL ZA 21-241
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending relatiebeding door benaderen potentiële klanten en beoordeling aan de hand van het Haviltex-criterium

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, hebben verschillende besloten vennootschappen en een maatschap een kort geding aangespannen tegen een voormalig samenwerkingspartner en zijn nieuwe onderneming. De eiseressen, waaronder [eiseres sub 2] B.V., beschuldigden de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], van schending van een relatiebeding, onrechtmatige concurrentie en inbreuk op auteursrechten. De zaak draait om de uitleg van het relatiebeding in de maatschapsovereenkomst, waarbij de voorzieningenrechter het Haviltex-criterium toepaste. Dit criterium houdt in dat niet alleen de taalkundige betekenis van de overeenkomst van belang is, maar ook de redelijke verwachtingen van partijen in de gegeven omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het relatiebeding niet van toepassing was op potentiële klanten, omdat bij de uitkoop van [gedaagde sub 1] geen waarde was toegekend aan toekomstige klanten. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, evenals de tegenvorderingen van de gedaagden. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van schending van het relatiebeding, geen inbreuk op auteursrechten en geen onrechtmatige concurrentie. De kosten werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/527469 / KL ZA 21-241
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2021
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5. maatschap
[eiseres sub 5],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 7] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 8] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. L.J.A. de Vries te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 2] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 15
  • de pleitnota van [eiseres sub 2] c.s.
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
  • de mondelinge behandeling op 14 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[gedaagde sub 1] en [A] hebben geruime tijd samengewerkt in maatschapsverband, in de bedrijfsadvisering. Van de dienstverlening maakte deel uit het geven van opleiding en training in de methode TWI, dat staat voor: Training within industry. Een methode die al zo’n 70 jaar bestaat en door meerdere aanbieders in de markt wordt ingezet.
[gedaagde sub 3] heeft, handelend onder de naam [handelsnaam] , met een overeenkomst van opdracht gewerkt voor [eiseres sub 2] B.V., één van de ondernemingen die in het maatschapsverband werd geëxploiteerd.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft de samenwerking opgezegd. De gevolgen van de beëindiging zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Ook [gedaagde sub 3] heeft zijn samenwerking opgezegd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben samen [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) opgericht, met de bedoeling om in de bedrijfsadvisering een andere richting in te slaan.
2.3.
Volgens [eiseres sub 2] c.s. maken [gedaagde sub 1] en zijn persoonlijke holdingvennootschap [gedaagde sub 2] zich schuldig aan schending van het in de maatschapsovereenkomst opgenomen relatiebeding, aan onrechtmatige concurrentie en aan schending van auteursrechten die aan [eiseres sub 2] toebehoren.
2.4.
[gedaagde sub 3] wordt het verwijt gemaakt dat hij zowel het relatiebeding als het geheimhoudingsbeding uit de overeenkomst van opdracht schendt. Ook maakt hij volgens [eiseres sub 2] c.s. inbreuk op auteursrechten met betrekking tot de TWI training.
2.5.
[gedaagde sub 1] c.s. weerspreekt de aantijgingen en stelt tegenvorderingen in.
2.6.
De voorzieningenrechter zal zowel de vorderingen van [eiseres sub 2] c.s. als de tegenvorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. afwijzen. Dit oordeel zal hierna per grondslag worden uitgelegd.

3.De beoordeling

de vorderingen (conventie)

3.1.
[eiseres sub 2] c.s. vordert om [gedaagde sub 1] c.s., op straffe van een dwangsom, samengevat, te verbieden om:
(i) relaties van [eiseres sub 2] c.s. te benaderen,
(ii) gelijksoortige activiteiten te ontplooien als [eiseres sub 2] c.s.,
(iii) de verbeterde TWI-methode met bijbehoren te gebruiken.
Verder vordert [eiseres sub 2] c.s. om [gedaagde sub 1] c.s., op straffe van een dwangsom, samengevat, te gebieden tot:
(iv) afgifte van alle informatie van de ondernemingen die zij en/of [onderneming 1] hebben,
(v) verwijderen van alle informatie van de ondernemingen van alle gegevensdragers,
(vi) versturen van een rectificatie aan de in de dagvaarding genoemde relaties en alle overige benaderde relaties.
Ten aanzien van [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] vordert [eiseres sub 2] c.s. voorts, samengevat, op straffe van een dwangsom, een gebod om:
(vii) zich te houden aan de geheimhoudingsverplichting jegens de ondernemingen.
Tot slot vorderen [eiseres sub 2] c.s. een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] tot:
(viiii) het betalen aan [eiseres sub 2] c.s., althans [B] , [C] en [A] , van een bedrag van € 75.000,-.
(ix) Een en ander met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten ex artikel 1019h Rv.
Spoedeisend belang3.2. Gelet op de aard van de vorderingen is de spoedeisendheid gegeven.
3.3.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek naar de feiten, beoordeeld worden of de vorderingen van
[eiseres sub 2] c.s. in een bodemprocedure zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop en gelet op de wederzijdse belangen, toewijzing van de vorderingen op dit moment al gerechtvaardigd is.
Geen schending van het relatiebeding3.4. Partijen verschillen erover van mening of het relatiebeding zich uitstrekt tot potentiële klanten/relaties van [eiseres sub 2] c.s. [eiseres sub 2] c.s. meent dat daarvan sprake is. Zij stelt dat alle relaties met wie [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 3] op enigerlei wijze contact hebben gehad in de twee jaar voordat de werkzaamheden voor [eiseres sub 2] zijn geëindigd vallen onder het relatiebeding. Volgens [eiseres sub 2] c.s. zijn door [gedaagde sub 1] c.s. relaties van [eiseres sub 2] c.s. benaderd, diensten aan relaties van [eiseres sub 2] c.s. aangeboden en werkzaamheden voor relaties van
c.s. uitgevoerd, waardoor de relatiebedingen zijn overtreden. Daarentegen meent
[gedaagde sub 1] c.s. dat aan de bedingen geen andere betekenis toekomt dan dat het is verboden om bestaande relaties, waaraan [eiseres sub 2] c.s. heeft gefactureerd, te benaderen. Nieuwe relaties, waarvoor nog geen werkzaamheden zijn verricht, maar die al wel op enige wijze zijn benaderd kunnen volgens [gedaagde sub 1] c.s. niet als relatie van [eiseres sub 2] c.s. worden aangemerkt. Daarnaast wijst [gedaagde sub 1] c.s. erop dat in de vaststellingsovereenkomst tussen [eiseres sub 2] c.s. en [gedaagde sub 1] het relatiebeding is verruimd in die zin dat het [onderneming 1] vrijstaat om bestaande relaties van [eiseres sub 2] c.s. te benaderen indien en voor zover zij andersoortige werkzaamheden verricht. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn de werkzaamheden van [onderneming 1] wezenlijk anders dan die van [eiseres sub 2] c.s.
3.5.
Nu [eiseres sub 2] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. ieder een andere uitleg geven aan het relatiebeding, moet dit in een eventuele bodemprocedure worden uitgelegd aan de hand van het
Haviltex-criterium. Dit criterium houdt in dat het bij de uitleg van (bepalingen in) een schriftelijk contract niet alleen aankomt op een zuiver taalkundige uitleg, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex)).
3.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat de tekst van de relatiebedingen geen aanknopingspunten biedt voor de uitleg van het begrip klanten/relaties. Er moet daarom gekeken worden naar wat, gelet op de feitelijke omstandigheden, de meest voor de hand liggende uitleg is. Aan [eiseres sub 2] c.s. kan worden toegegeven dat, zoals [eiseres sub 2] c.s. stelt, het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] degenen waren binnen [eiseres sub 2] c.s. die verantwoordelijk waren voor het relatiecontact en - beheer, waaronder het contact leggen met nieuwe relaties voor
c.s., een omstandigheid is die moet worden meegewogen bij de uitleg van het relatiebeding. Daar staat echter tegenover dat in dit kort geding niet is betwist dat bij de afrekening van het maatschapsvermogen is uitgegaan van de in het verleden behaalde resultaten van de vennootschap op basis van gefactureerde en betaalde omzet (de intrinsieke waarde) en dat voor goodwill niet is betaald. Dat bij, kort gezegd, de uitkoop van [gedaagde sub 1] is uitgegaan van de intrinsieke waarde en geen toekomstige waarde is betaald, is naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter een doorslaggevende aanwijzing dat potentiële relaties niet onder het relatiebeding vallen. Als immers ook potentiële relaties tot het maatschapsvermogen behoorden, dan had daarover ook afgerekend moeten worden. Nu dat niet is gedaan, moet het ervoor worden gehouden dat het ook niet de bedoeling was om waarde toe te kennen aan mogelijke klanten, zodat deze ook niet onder het relatiebeding vallen. De voorzieningenrechter acht dan ook de door [gedaagde sub 1] c.s. aangevoerde uitleg van het relatiebeding het meest voor de hand liggend.
3.7.
Op basis van wat hierboven is overwogen, moet geoordeeld worden dat niet met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten is dat een rechter, oordelend in een bodemprocedure, tot de conclusie zal komen dat het benaderen/zaken doen met potentiële klanten valt onder het relatiebeding en dus een overtreding van [gedaagde sub 1] c.s. oplevert. De voorzieningenrechter houdt het erop dat de relatiebedingen met inachtneming van de hiervoor gegeven maatstaf aldus worden uitgelegd, dat het [gedaagde sub 1] c.s. in beginsel is verboden om zaken te doen met bestaande klanten (waaraan is gefactureerd). Dat betekent dat de relatiebedingen er niet aan in de weg staan dat [gedaagde sub 1] c.s. zich richt tot mogelijk toekomstige klanten van [eiseres sub 2] c.s., waaraan nog niet was gefactureerd.
3.8.
Verder is nog van belang dat in de vaststellingsovereenkomst tussen [eiseres sub 2] c.s. en [gedaagde sub 1] een aanvulling op het relatiebeding in de maatschapsovereenkomst is opgenomen. In de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat ‘andersoortige diensten/ werkzaamheden dan die door [eiseres sub 1] / dochters worden aangeboden cq uitgevoerd buiten het relatiebeding vallen, wel geldt hier dat er een informatieplicht van [gedaagde sub 1 (voornaam)] / [gedaagde sub 2] B.V. is bij het aangaan en uitvoeren van werkzaamheden die hierbinnen vallen’. Tussen partijen is in geschil of [gedaagde sub 1] c.s. althans [onderneming 1] al dan niet dezelfde werkzaamheden uitvoert als [eiseres sub 2] c.s. De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde sub 1] c.s. gemotiveerd heeft weersproken dat hij dezelfde werkzaamheden als [eiseres sub 2] c.s. uitvoert. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. maakt [onderneming 1] - in tegenstelling tot [eiseres sub 2] c.s. - geen gebruik van een specifiek omkaderde methodiek, maar past zij haar aanpak aan de vraag/behoefte van de klant aan. Ter onderbouwing van zijn verweer verwijst [gedaagde sub 1] c.s. naar een aantal e-mails met verklaringen van (potentiële) relaties van [eiseres sub 2] c.s. Zo staat in de verklaring van [onderneming 2] ( [onderneming 2] ) dat [onderneming 1] een andere procesanalyse toepast dan [eiseres sub 3] . In de verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) staat dat zij in samenwerking met [onderneming 1] bezig is om te komen tot, kort gezegd, een op maat gemaakte aanpak en ten slotte volgt uit de verklaring van [D] dat [onderneming 1] andersoortige diensten/werkzaamheden verricht. In het licht van deze gemotiveerde betwisting is niet aannemelijk geworden dat, een rechter oordelend in de bodemprocedure, tot de conclusie zal komen dat [gedaagde sub 1] c.s./ [onderneming 1] dezelfde werkzaamheden verricht als [eiseres sub 2] c.s.. Het benaderen van deze contacten brengt derhalve naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voor [gedaagde sub 1] geen schending van het relatiebeding mee.
3.9.
Voorgaande aanvulling op het relatiebeding is niet overeengekomen met [gedaagde sub 3] . [eiseres sub 2] c.s. heeft tijdens de mondelinge behandeling, na een vraag hierover van de voorzieningenrechter, verklaard dat geen voorbeeld in de producties kan worden aangewezen van een beweerdelijke overtreding door specifiek [gedaagde sub 3] . Dat [gedaagde sub 3] relaties heeft benaderd is dan ook niet door [eiseres sub 2] c.s. aannemelijk gemaakt, daar waar dit wel van [eiseres sub 2] c.s. verwacht mocht worden, gelet op de verwijten die zij hem maakt.
3.10.
Nu naar het voorshandse oordeel van de voorzieningenrechter onder het relatiebeding geen toekomstige klanten/relaties vallen en niet aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 1] c.s./ [onderneming 1] dezelfde werkzaamheden verricht als [eiseres sub 2] c.s., is in dit kort geding niet komen vast te staan dat sprake is van schending van de relatiebedingen.
.Geen inbreuk op het auteursrecht3.11. Niet in geschil is dat de oorspronkelijke TWI-methode al meer dan 70 jaar oud is en door vele consultancybureaus wordt toegepast bij hun dienstverlening. [eiseres sub 2] c.s. stelt dat zij deze methode in 2012 heeft herzien en verbeterd, dat sindsdien maandelijks innovaties worden doorgevoerd op deze methode en dat de betreffende informatie wordt vastgelegd in een dropbox. Volgens [eiseres sub 2] c.s. rust op de documenten, formats en alle geüpdatete documenten van de verbeterde TWI-methode het intellectueel eigendomsrecht van [eiseres sub 2] c.s. Naar de voorzieningenrechter begrijpt, stelt [eiseres sub 2] c.s. dat [gedaagde sub 1] c.s. inbreuk maakt/heeft gemaakt op dit intellectuele eigendomsrecht doordat hij (i) documenten van [eiseres sub 2] c.s., die informatie omvatten over de TWI-methode, heeft gekopieerd, (ii) gebruik maakt van de verbeterde TWI-methode, althans die methode aanbiedt en (iii) daarbij verwijst naar documenten op de website van [eiseres sub 2] c.s., naar de TWI-trainingen die [eiseres sub 2] c.s. aanbiedt en naar de website van [eiseres sub 2] c.s. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres sub 2] c.s. desgevraagd uitgelicht dat zij bij deze stand van zaken geen nadere toelichting heeft op de vraag welke werken om welke redenen auteursrechtelijk beschermd zijn. Dat en waarom sprake is van werken met een eigen, oorspronkelijk karakter, met het persoonlijk stempel van de maker is dus niet uitgelegd. Om die reden is in het kader van deze kortgedingprocedure niet aannemelijk geworden dat sprake is van auteursrechtelijk beschermde werken. De voorzieningenrechter gaat er daarom niet van uit dat sprake is van een inbreuk op auteursrecht.
Geen schending van het geheimhoudingsbeding3.12. [eiseres sub 2] c.s. verwijt voorts [gedaagde sub 3] dat sprake is van schending van het geheimhoudingsbeding uit de overeenkomst van opdracht. Dit verwijt gaat echter naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op, nu niet is gebleken hoe daarvan sprake is geweest. Dat [gedaagde sub 3] zich openbaar heeft gemaakt en daarbij gebruik heeft gemaakt van de kennis en informatie die hij heeft opgedaan tijdens de uitvoering van de overeenkomst van opdracht, onder meer doch niet uitsluitend met betrekking tot de verbeterde TWI-methode, zoals [eiseres sub 2] c.s. stelt, is immers niet door [eiseres sub 2] c.s. geïllustreerd, terwijl juist [eiseres sub 2] c.s. degene was die dat duidelijk had moeten maken, gelet op de vorderingen die zij instelt.
Geen onrechtmatige concurrentie3.13. [eiseres sub 2] c.s. stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. stelselmatig actief relaties heeft benaderd met het enkele doel zaken met [onderneming 1] te gaan doen, daarbij gebruik heeft gemaakt van informatie en kennis die specifiek toebehoren aan de ondernemingen en dat dit handelen ertoe leidt dat de door [eiseres sub 2] c.s. zorgvuldig opgebouwde bedrijfswaarde wordt afgebroken en [eiseres sub 2] c.s. in ernstige mate wordt benadeeld. [gedaagde sub 1] c.s. voert gemotiveerd verweer, onder meer door te verwijzen naar diverse verklaringen van relaties waarvan [eiseres sub 2] c.s.. stelt dat deze zijn ‘benaderd voor het aanbieden van de diensten van [onderneming 1] ’, terwijl die relaties zelf verklaren dat hiervan geen sprake is. De voorzieningenrechter overweegt dat [eiseres sub 2] c.s. daar onvoldoende tegenin heeft gebracht om haar stelling te onderbouwen. Het standpunt dat sprake is geweest van onrechtmatige concurrentie is dus niet aannemelijk geworden.
3.14.
Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] aan de klant [E] heeft voorgesteld om dezelfde werkzaamheden aan te bieden als die van [eiseres sub 2] , maar dan georganiseerd en gefactureerd vanuit [onderneming 1] . Ook is niet in geschil dat [gedaagde sub 1] aan de klant [onderneming 3] heeft voorgesteld om de masterclass TWI voor de [.] studenten vanuit zijn nieuwe organisatie op te zetten, terwijl op dat moment nog werd onderzocht of een samenwerking tot stand kon komen met de [eiseres sub 3] . Uiteindelijk is er geen samenwerking tot stand gekomen tussen [onderneming 1] en respectievelijk [E] en [onderneming 3] , die in zee zijn gegaan met [eiseres sub 2] c.s. [gedaagde sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij met betrekking tot [E] en [onderneming 3] evident onjuist heeft gehandeld en begrijpt dat daardoor bij [eiseres sub 2] c.s. wrevel is ontstaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat het op zichzelf bezien onzorgvuldig is voor iemand die werkzaam is bij [eiseres sub 2] c.s. in de sales en daarmee verantwoordelijk voor het binnenhalen van nieuwe relaties, potentiële klanten door te verwijzen naar een eigen nieuw op te zetten onderneming [onderneming 1] . Geen van de gevraagde voorzieningen houdt echter verband met deze grondslag, zodat deze onzorgvuldigheid voor [gedaagde sub 1] zonder gevolgen blijft.
Geen bedrijfsgeheim3.15. Volgens [eiseres sub 2] c.s. zijn de verbeterde TWI-methode en de overige bedrijfsinformatie van de ondernemingen aan te merken als bedrijfsgeheim in de zin van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen. Niet in geschil is dat [gedaagde sub 1] informatie van [eiseres sub 2] c.s. aan zichzelf heeft overgeheveld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat hij de gegevens uit zijn account heeft overgedragen naar zijn nieuwe account om er zeker van te zijn dat de privé gegevens niet verloren zouden gaan en dat er informatie van
[eiseres sub 2] c.s. in het ‘visnet’ van [gedaagde sub 1] c.s. is achtergebleven. Volgens [gedaagde sub 1] heeft hij hier te snel gehandeld. Daarnaast voert hij aan dat hij de lijst met relaties wilde hebben om te bezien wie hij wel en wie hij niet mocht benaderen. De voorzieningenrechter overweegt dat in de omstandigheid dat is erkend dat informatie is terechtgekomen waar het niet hoort, het in de rede ligt om - los van het antwoord op de vraag of sprake is van schending van intellectuele eigendomsrechten - die informatie terug te geven. [eiseres sub 2] c.s. beroept zich in dat kader echter op de Wet bescherming bedrijfsgeheimen en/of schending van haar auteursrechten. Maar zij maakt niet in de vereiste mate aannemelijk dat sprake is van een ‘bedrijfsgeheim’ in de zin van deze wet. Hiervoor is al uitgelegd waarom de voorzieningenrechter niet uitgaat van (schending van) auteursrechten. De ingeroepen handhavingsbevoegdheden die bij deze intellectuele eigendomsrechten horen staan [eiseres sub 2] c.s. daarom niet ter beschikking.
Geen onbehoorlijk bestuur van [gedaagde sub 1]
3.16.
Tot slot stelt [eiseres sub 2] c.s. dat [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder jegens [eiseres sub 1] onbehoorlijk heeft vervuld. Daartoe verwijst zij naar de in de dagvaarding beschreven feiten en omstandigheden. [eiseres sub 2] c.s. had echter deze juridische grondslag verder moeten uitwerken. Nu [eiseres sub 2] c.s. niet heeft uitgelegd op welke manier de criteria voor aansprakelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap gerelateerd kunnen worden aan het handelen of nalaten van [gedaagde sub 1] , is onbehoorlijk bestuur van [gedaagde sub 1] voorshands niet komen vast te staan.
Slotsom vordering (conventie)3.17. De slotsom in conventie is dat de grondslagen voor de vorderingen ontbreken. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
3.18. [eiseres sub 2] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 3.056,00
de tegenvorderingen (reconventie)
3.19.
[gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2]vordert, samengevat, om [eiseres sub 2] c.s. te veroordelen tot betaling van primair een bedrag van € 340.000,-, subsidiair een bedrag van € 9.000,- per maand, te vermeerderen met rente. Verder vordert
[gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4]primair om het relatiebeding ten aanzien van [gedaagde sub 3] te schorsen, subsidiair om de duur van het relatiebeding te matigen. Ten slotte vordert
[gedaagde sub 1] c.s.om [eiseres sub 2] c.s. te verbieden zich negatief uit te laten over [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] en om [eiseres sub 2] c.s. te veroordelen in de proceskosten.
Geldvordering afgewezen3.20. De vordering van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] tot betaling van primair een bedrag van
€ 340.000, althans subsidiair € 9.000 per maand betreft een voorziening die strekt tot betaling van een geldsom. De voorzieningenrechter overweegt dat een geldvordering voor toewijzing in kort geding in aanmerking kan komen, als met redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat toewijzing van die vordering in een bodemprocedure zal volgen. Verder geldt dat terughoudendheid geboden is, mede met het oog op het restitutierisico, en dat in dat verband naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Het spoedeisend belang is een noodzakelijk en apart te toetsen vereiste.
3.21.
[gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] stelt dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. [eiseres sub 2] c.s. voert gemotiveerd verweer. [gedaagde sub 1] stelt dat hij geen inkomsten heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde sub 1] toegelicht dat [onderneming 1] haar activiteiten niet heeft neergelegd. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat aan mevrouw [gedaagde sub 1] , die ook werkzaam is voor [eiseres sub 2] c.s., een beëindigingsovereenkomst is voorgelegd en dat zij ten tijde van de mondelinge behandeling nog loon ontving. Dat [gedaagde sub 1] geen inkomsten heeft, is in dit kort geding dan ook niet aannemelijk geworden. Van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening is dan ook geen sprake. Daar komt bij dat [eiseres sub 2] c.s. de vordering inhoudelijk gemotiveerd betwist. Hierdoor kan niet met een redelijke mate van zekerheid worden aangenomen dat toewijzing van de vordering in een bodemprocedure zal volgen. Aan de toetsingscriteria voor toewijzing van een geldvordering in kort geding wordt daarom niet voldaan.
Geen verbod om negatief uitlaten3.22. [gedaagde sub 1] c.s. vordert om [eiseres sub 2] c.s. te gebieden zich jegens derden of op een wijze waardoor dit voor derden kenbaar is negatief uit te laten over [gedaagde sub 1] c.s. De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken dat [eiseres sub 2] c.s. zich onrechtmatig heeft uitgelaten over [gedaagde sub 1] c.s. en dat ook niet aannemelijk is dat [eiseres sub 2] c.s. dit zal gaan doen, zodat er geen (spoedeisend) belang bestaat om in kort geding een voorziening te treffen.
Geen schorsing c.q. matiging van het relatiebeding
3.23.
Ten slotte is gevorderd om het relatiebeding van [gedaagde sub 3] te schorsen, althans te matigen in duur. Het relatiebeding is voorshands zo geïnterpreteerd dat alleen gefactureerde klanten hieronder vallen. Ter zitting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] verklaard dat zij geen bestaande (gefactureerde) klanten van [eiseres sub 2] c.s. hebben benaderd en dat zij dat ook niet van plan zijn. Er bestaat daarom geen (spoedeisend) belang bij schorsing of matiging in duur van het relatiebeding van [gedaagde sub 3] .
Wat betekent dit voor de tegenvorderingen?3.24. Gelet op het voorgaande komen de vorderingen van [gedaagde sub 1] c.s. niet voor toewijzing in aanmerking.
3.25. [gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 2] c.s. worden begroot op € 980,00 aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres sub 2] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 3.056,00,
in reconventie
4.3.
wijst de vorderingen af,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 2] tot op heden begroot op € 980,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.