ECLI:NL:RBMNE:2021:5260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 624
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete wegens schending inlichtingenplicht in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 mei 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt, een boete van € 1.468,72 opgelegd gekregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens schending van haar inlichtingenverplichting op grond van de Ziektewet (ZW). Eiseres heeft zich per 26 oktober 2018 ziek gemeld en ontving vanaf 22 januari 2019 een ZW-uitkering. Het Uwv heeft een anonieme fraudemelding ontvangen waarin werd gesteld dat eiseres sinds eind april 2019 in een cafetaria werkte, wat zij niet had gemeld. Na een onderzoek heeft het Uwv besloten om een boete op te leggen en het bedrag in te vorderen.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 augustus 2021 heeft eiseres verklaard dat haar handelen uit nood geboren was door persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische klachten en financiële problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar dat er geen sprake was van opzet of grove schuld. De rechtbank oordeelt dat de boete terecht is opgelegd en dat er geen redenen zijn om van de boete af te zien.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] ,

eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2020 heeft het Uwv eiseres een boete opgelegd van € 1.468,72 wegens schending van haar inlichtingenverplichting op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 14 september 2020 heeft het Uwv dit bedrag ingevorderd.
Eiseres is het niet eens met deze besluiten en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2021 via Skype (enkel geluid, geen beeld voor alle partijen). Eiseres is verschenen, vergezeld van haar partner [A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontvangt vanaf 1 mei 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Zij heeft zich per 26 oktober 2018 vanuit de WW ziek gemeld. Het Uwv heeft de WW-uitkering gedurende 13 weken doorbetaald en eiseres vervolgens met ingang van 22 januari 2019 een ZW-uitkering en een toeslag toegekend. Eiseres ontvangt daarnaast vanuit haar dienstverband bij werkgever [bedrijf] per 19 november 2018 een ZW-uitkering.
Op 27 juni 2019 heeft het Uwv een anonieme fraudemelding ontvangen
.Daarin staat dat eiseres sinds eind april 2019 in cafetaria [naam] werkt. Naar aanleiding van deze melding heeft een handhavingsdeskundige van het Uwv een onderzoek ingesteld. De bevindingen daarvan staan in een rapport van 26 juli 2019
.Vervolgens heeft de inspecteur van de Afdeling Handhaving van het Uwv nader onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn opgenomen in een onderzoeksrapport Handhaving Inspectie van 15 oktober 2019.
Op 19 juni 2020 heeft het Uwv aan eiseres laten weten het voornemen te hebben aan haar een boete op te leggen. Daarna heeft het Uwv de besluiten genomen die hiervoor onder Procesverloop zijn genoemd. Naast deze besluiten heeft het Uwv bij besluit van 3 september 2020 de ZW-uitkering van eiseres herzien en over de periode 1 april 2019 tot en met
31 augustus 2019 een brutobedrag van € 5.874,88 aan teveel uitbetaalde ZW-uitkering van eiseres teruggevorderd. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft (nog) niet beslist op dit bezwaar.
Omvang van het geding
2. Uit de tekst van het bestreden besluit en de toelichting van het Uwv op de zitting begrijpt de rechtbank dat het besteden besluit alleen betrekking heeft op het opleggen van een boete en de invordering van deze boete.
Grondslag bestreden besluit
3. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Zij heeft in de periode dat zij een ZW-uitkering ontving, inkomsten gehad uit werkzaamheden bij café [naam] en zij heeft dat niet meegedeeld aan het Uwv. Het Uwv heeft de hoogte van de boete bepaald op 25% van het benadelingsbedrag ad € 5.874,88. Er is geen sprake van opzet of grove schuld en daarnaast heeft het Uwv het boetebedrag met 25% verlaagd in verband met de tijd die nodig is geweest om tot deze besluitvorming te komen.
De beroepsgronden
4. Eiseres heeft in haar beroepschrift een beroepsgrond aangevoerd over het niet ontvangen van de stukken uit het zogenoemde IRN-onderzoek en een beroepsgrond over de periode waarover ze volgens het Uwv teveel ZW-uitkering heeft ontvangen. Op de zitting heeft ze deze gronden ingetrokken, zodat die niet meer besproken hoeven te worden.
5. Eiseres erkent dat ze in de periode waarin ze een ZW-uitkering ontving 54 uur per week bij het [naam] werkte en dat ze van deze inkomsten geen opgave heeft gedaan bij het Uwv. Haar handelen was volgens eiseres echter uit nood geboren door de omstandigheden waarin ze zich in de betreffende periode bevond. Eiseres stelt een maximale aflossingscapaciteit te hebben van € 50,- per maand.
Beoordelingskader
6. In artikel 31, eerste lid, van de ZW is bepaald dat de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, verplicht is hiervan mededeling te doen aan het Uwv vóór de uitkering van het ziekengeld.
In artikel 45a, eerste lid, van de ZW is bepaald dat het Uwv een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid.
Op grond van artikel 45a, vierde lid, van de ZW kan het Uwv afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de inlichtingenverplichting, in situaties die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.
Het Uwv kan op grond van artikel 45a, achtste lid, van de ZW afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten zijn de criteria verwijtbaarheid opgenomen:
Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a.de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b.de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
(...)
Beoordeling door de rechtbank
7. Niet in geschil is dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat zij van mening is dat het Uwv had moeten volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, dan wel dat de schending van de inlichtingenverplichting haar niet of slechts in verminderde mate kan worden verweten.
8. Eiseres heeft toegelicht dat zij na haar echtscheiding veel psycho/sociale problematiek heeft ervaren. Ze kreeg psychische klachten, waarvoor ze is behandeld, en had een tijd lang geen zelfstandige woonruimte waardoor ze haar kinderen niet kon ontvangen. Ze vond onderdak bij haar ouders, vrienden en kennissen. In april 2019 heeft de eigenaar van cafetaria [naam] haar de woonruimte achter het pand aangeboden. Zij kende het pand waar
[naam] is gevestigd vanuit haar jeugd. Haar oma woonde destijds in de genoemde woonruimte. Zij is op verzoek van de eigenaar in [naam] gaan werken. Zij zag zich hiertoe genoodzaakt om de huur te kunnen betalen en restschulden te kunnen aflossen.
waarschuwing
9. In artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten en artikel 5 van de Beleidsregel boete werknemer 2017 is geregeld in welke gevallen het Uwv kan afzien van een bestuurlijk boete en kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. De daar beschreven situaties doen zich in dit geval niet voor.
verwijtbaarheid
10. De rechtbank ziet geen redenen om uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid zoals bedoeld in artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden waarin zij zich in 2019 bevond, zodanig emotioneel ontwrichtend waren of dat zij zich in een zodanige geestelijke toestand bevond dat haar niet volledig valt toe te rekenen dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Andere omstandigheden die reden geven voor het aannemen van verminderde verwijtbaarheid zijn niet gebleken. De rechtbank vindt hierbij van belang dat eiseres wel in staat is geweest om in de betreffende periode in 2019 54 uur per week te werken.
Dringende redenen
11. Voor zover eiseres aanvoert dat het Uwv op grond van dringende redenen van het opleggen van een boete had moeten afzien, overweegt de rechtbank dat in wat eiseres aanvoert geen grond is gelegen om dringende redenen aan te nemen.
Invordering van de boete
12. Eiseres heeft geen zelfstandige beroepsgronden ingebracht tegen het invorderingsbesluit.
13. Zij heeft op de zitting verklaard dat ze van de boete nog niets heeft afbetaald. Ze is van plan te betalen maar ze is het niet eens met de aflossingscapaciteit die het Uwv heeft vastgesteld. Ze kan maximaal € 50,- per maand aflossen. De rechtbank kan zich over de vastgestelde aflossingscapaciteit niet uitlaten, omdat het bestreden besluit daar geen betrekking op heeft. Voor het treffen van een afbetalingsregeling kan eiseres zich tot het Uwv wenden, voor zover dat nog niet is gebeurd.
Conclusie
14. Het Uwv heeft terecht een boete opgelegd van € 1.468,72 en deze boete ingevorderd.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.