ECLI:NL:RBMNE:2021:5256

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
21/3344
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 21/3344. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een te veel ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) terugvorderde. Het Uwv vorderde een bedrag van € 3.578,67 van verzoeker terug over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019, omdat er geen rekening was gehouden met de betalingen van de Ziektewetuitkering.

Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat niet was gebleken dat hij tijdig beroep had ingesteld. Na rectificatie van verzoeker, die aangaf wel degelijk beroep te hebben ingesteld, werd het verzoek opnieuw in behandeling genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van onomkeerbare omstandigheden of een noodsituatie.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3344

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , woonplaats [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder.

Inleiding

Het Uwv heeft bij besluit van 15 maart 2021 aan verzoeker laten weten dat hij vanaf
16 juni 2019 te veel uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen, omdat geen rekening is gehouden met de betalingen van de Ziektewetuitkering. Het Uwv herziet daarom verzoekers WW-uitkering over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019 en vordert een bedrag van € 3.578,67 van verzoeker terug.
1. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft de voorzieningenrechter
verzocht om een voorlopige voorzienig te treffen. Dit verzoek heeft zaaknummer
UTR 21/2055 gekregen.
2. Het Uwv heeft op 9 juni 2021 een beslissing op het bezwaar van verzoeker genomen en
dit besluit aan de rechtbank gestuurd. Bij brief van 16 juni 2021 heeft de griffier verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen.
3. Bij uitspraak van 4 augustus 2021 heeft voorzieningenrechter mr. R.C. Moed het
verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 21/2055 niet-ontvankelijk verklaard omdat haar niet was gebleken dat verzoeker (tijdig) beroep had ingesteld.
4. Verzoeker heeft de rechtbank laten weten dat hij wel beroep had ingesteld en daarin
heeft hij gelijk. Om die reden heeft de griffier aan het verzoek een nieuw zaaknummer toegekend (UTR 21/3344) en heeft de voorzieningenrechter het verzoek weer in behandeling genomen.

Overwegingen

5. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Het verzoek wordt, als kennelijk ongegrond, afgewezen. Waarom dat zo is, legt de voorzieningenrechter hierna uit.
6. Voordat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk
kan beoordelen, moet zij eerst beoordelen of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter treft namelijk alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
7. In de brief van 13 augustus 2021 heeft de griffier aan verzoeker gevraagd het
spoedeisend belang nader te onderbouwen omdat uit een besluit van 26 mei 2021 van het Uwv blijkt dat het teruggevorderde bedrag voorlopig niet wordt ingevorderd. Verzoeker heeft niet gereageerd op deze brief. Op dit moment heeft verzoeker dus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onomkeerbare omstandigheden of een noodsituatie waardoor van hem niet gevergd kan worden dat hij de uitspraak op zijn beroep afwacht.
8. Omdat verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang
heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van het Uwv evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven. De dossierstukken en de gronden die verzoeker heeft aangevoerd, geven daar vooralsnog geen aanleiding toe.
9. Omdat geen sprake is van een spoedeisend belang en het besluit van het Uwv ook niet
evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen. De behandeling van de beroepszaak met zaaknummer UTR 21/3343 zal wel worden voortgezet.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.