ECLI:NL:RBMNE:2021:5256
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- E.M. van der Linde
- M.H.L. Debets
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer UTR 21/3344. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem een te veel ontvangen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) terugvorderde. Het Uwv vorderde een bedrag van € 3.578,67 van verzoeker terug over de periode van 16 juni 2019 tot en met 31 augustus 2019, omdat er geen rekening was gehouden met de betalingen van de Ziektewetuitkering.
Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat niet was gebleken dat hij tijdig beroep had ingesteld. Na rectificatie van verzoeker, die aangaf wel degelijk beroep te hebben ingesteld, werd het verzoek opnieuw in behandeling genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorlopige voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van onomkeerbare omstandigheden of een noodsituatie.
De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.