ECLI:NL:RBMNE:2021:5254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
C/16/488165 / HA RK 19-261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het houden van een rogatoire commissie overeenkomstig het Haags Bewijsverdrag 1970

Op 20 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure tot het houden van een rogatoire commissie, ingediend door het Tribunal de Première Instance in Genève, Zwitserland. Het verzoek betreft het horen van twee getuigen, [A] en [B], in een lopende procedure tussen [verzoekster] LIMITED uit Ierland en [verweerder] S.P.A. uit Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van het Tribunal voldoet aan de eisen van het Haags Bewijsverdrag 1970 en dat er geen bezwaren zijn van de partijen tegen het horen van de getuigen.

De rechtbank heeft de verzoeken van [verzoekster] om haar buitenlandse advocaat aanwezig te laten zijn en rechtstreeks vragen te laten stellen aan de getuigen toegewezen. Dit is in overeenstemming met artikel 179 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat partijen en hun raadslieden het recht geeft om vragen aan getuigen te stellen. De rechtbank heeft ook het verzoek om de aanwezigheid van een fluistertolk tijdens het verhoor goedgekeurd, aangezien dit de communicatie tussen de getuigen en de buitenlandse advocaat vergemakkelijkt.

De getuigenverhoren zijn gepland voor 11 januari 2022 in het Gerechtsgebouw te Utrecht. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om de getuigen op te roepen en de betrokken partijen op de hoogte te stellen van de datum en tijd van het verhoor. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/488165 / HA RK 19-261
Beschikking van 20 oktober 2021 inzake een verzoekschriftprocedure tot het houden van een rogatoire commissie overeenkomstig het Haags Bewijsverdrag 1970, ingediend door het Tribunal de Première Instance, Genève, Zwitserland om

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen: [A] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 2] .
verder te noemen: [B] .
als getuigen te doen horen in de zaak van
[verzoekster] LIMITED
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , Ierland,
verzoekster in de hoofdprocedure,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaten: mr. B. Vittoz, mr. D. Vlasblom,
tegen
[verweerder] S.P.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , Italië,
verweerder in de hoofprocedure,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaten: mr. P. Neyroud, mr. S. Fratini, mr. A. Huizing.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van rechtbank Den Haag van 19 september 2019, met als bijlage het verzoekschrift van 11 september 2019 van het Tribunal de Première Instance, Genève, Zwitserland (verder: het Tribunal), met bijlagen;
  • de brief van [verzoekster] met het verzoek om bijzondere vormen tijdens het getuigenverhoor (verder: verhoor) toe te staan, ingekomen ter griffie op 10 maart 2020;
  • de reactie van [verweerder] op de brief van [verzoekster] met betrekking tot de verzochte bijzondere vormen, ingekomen ter griffie op 11 maart 2020, aangevuld per brief van 12 maart 2020;
  • de reactie van [verzoekster] op de brieven van [verweerder] van 11 maart 2020 en 12 maart 2020, ingekomen ter griffie op 13 maart 2020;
  • de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland dat de procedure wordt aangehouden vanwege de genomen maatregelen in verband met het Coronavirus, vervat in de brief van 23 maart 2020;
  • de brief van de rechtbank Midden-Nederland aan het Tribunal met de vraag of de procedure moet worden voortgezet, vervat in de brief van 16 augustus 2021;
  • de brief van het Tribunal van 1 september 2021 met de reactie op de vraag met betrekking tot het voortzetten van de procedure.
1.2.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

2.De verzoeken en verweren

2.1.
Uit het verzoekschrift van het Tribunal volgt dat de uitvoering van deze rogatoire commissie betrekking heeft op een procedure die bij het Tribunal door [verzoekster] aanhangig is gemaakt tegen [verweerder] . Het Tribunal heeft verzocht om op grond van het Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken van 18 maart 1970 (hierna: het Bewijsverdrag) een verhoor te gelasten en daarbij [B] en [A] als getuigen te horen ten aanzien van de in het verzoekschrift genoemde vragen.
2.2.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht om haar buitenlandse advocaat (dan wel een kantoorgenoot) tijdens het verhoor (i) aanwezig te laten zijn en (ii) rechtstreeks vragen te laten stellen aan de getuigen. Daarnaast heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht de aanwezigheid van een fluistertolk tijdens het verhoor toe te staan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat [verzoekster] zeker wil stellen dat de belanghebbenden de in het verzoekschrift genoemde vragen begrijpen en deugdelijk beantwoorden.
2.3.
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] om haar buitenlandse advocaat tijdens het verhoor rechtstreeks vragen te laten stellen aan de getuigen. Volgens [verweerder] moet dit verzoek worden opgevat als een verzoek om vragen buiten de reikwijdte van het debat te stellen.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.

3.De beoordeling

Getuigenverhoor

3.1.
Bij beschikking van Den Haag van 19 september 2019 is vastgesteld dat het verzoek van het Tribunal aan de eisen van het Bewijsverdrag voldoet. Daarnaast hebben [verzoekster] en [verweerder] geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot het horen van [B] en [A] . Het door het Tribunal verzochte verhoor tot het horen van [B] en [A] kan daarom worden toegewezen.
Bijzondere vormen
3.2.
Bij de uitvoering van de rogatoire commissie past de rechtbank voor wat betreft de vorm op grond van artikel 9 van het Bewijsverdrag het eigen procesrecht toe. Dit houdt in dat de te horen getuige moet worden gehoord overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De toelaatbaarheid van de door [verzoekster] verzochte bijzondere vormen worden daarom naar Nederlands recht beoordeeld.
3.3.
Het verzoek van [verzoekster] om haar buitenlandse advocaten tijdens het verhoor aanwezig te laten zijn is niet onverenigbaar met het Nederlands procesrecht. [verweerder] heeft ten aanzien van deze vorm geen verweer gevoerd. Gelet op het voorgaande kan dit verzoek worden toegewezen.
3.4.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoekster] om haar buitenlandse advocaten tijdens het verhoor rechtstreeks vragen te laten stellen aan de getuigen eveneens toe. Deze beslissing wordt hieronder toegelicht.
3.5.
Op grond van artikel 179 lid 2 Rv zijn partijen en hun raadslieden gerechtigd de getuige vragen te stellen. De rechtbank overweegt dat onder deze bepaling in een procedure als de onderhavige ook de buitenlandse advocaten van partijen dienen te worden begrepen. Het doel van het stellen van vragen aan getuigen is dat zij met hun antwoorden op die vragen bijdragen aan de waarheidsvinding in de, in dit geval, hoofdprocedure tussen partijen. De rechtbank acht het in het licht van deze bepaling van belang dat de buitenlandse advocaat van [verzoekster] , die inhoudelijk bij de hoofdprocedure is betrokken, goede vragen kan stellen aan de getuigen. De rechtbank overweegt dat de bepaling van artikel 179 lid 2 Rv niet te strikt mag worden uitgelegd. De rechter mag een partij slechts weigeren vragen aan een getuige te stellen indien de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen dat onder de gegeven omstandigheden eist (vgl. HR 18 maart 2011, LJN BP0571, rov. 3.5.5.; HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922, rov. 3.5.3, NJ 2012/316 m.nt. C.J.M. Klaassen). De rechtbank acht de bezwaren van [verweerder] , gelet op deze achtergrond, niet voldoende zwaarwegend. De rechtbank overweegt tenslotte dat uit het verzoekschrift van het Tribunal ook niet volgt dat het verzoek om de getuigen vragen te stellen is beperkt tot de partijen zelf en hun Nederlandse advocaten.
3.6.
[verweerder] heeft geen bezwaar tegen het verzoek van [verzoekster] om een fluistertolk aanwezig te laten zijn tijdens het verhoor. Dit verzoek zal daarom eveneens worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt het verhoor van:
1. de heer mr. [A]
wonende te [woonplaats 1] ;
2. de heer mr. [B]
wonende te [woonplaats 2] ;
met betrekking tot de vragen zoals opgenomen in het verzoekschrift van het Tribunal de première Instance van 11 september 2019;
4.2.
benoemt tot rechter-commissaris voor wie dit getuigenverhoor zal plaatsvinden: mr. S.H. Gaertman,
4.3.
bepaalt dat het verhoor van:
  • getuige mr. [A] zal plaatsvinden op 11 januari 2022 vanaf 09:00 uur;
  • getuige mr. [B] zal plaatsvinden op 11 januari 2022 vanaf 09:00 uur
in het Gerechtsgebouw te Utrecht aan het Vrouwe Justitiaplein 1;
4.4.
bepaalt dat de griffier de hiervoor vermelde getuigen bij aangetekende brief zal oproepen, onder bijvoeging van het verzoekschrift (en de vragenlijst);
4.5.
bepaalt dat de griffier het Tribunal de première Instance, de gemachtigde van [verzoekster] en de gemachtigde van [verweerder] S.P.A. op de hoogte stelt van de datum en het tijdstip van het getuigenverhoor;
4.6.
bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank - ter attentie van de rekestenadministratie (civiel.rekesten.utrecht.rb-mnl@rechtspraak.nl) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op het uitstelverzoek;
4.7.
bepaalt over de vorm waarin het getuigenverhoor zal plaatsvinden dat:
  • de buitenlandse advocaat (dan wel een kantoorgenoot) van [verzoekster] is toegestaan om aanwezig te zijn en rechtstreeks vragen te stellen aan de getuigen;
  • de aanwezigheid van een fluistertolk is toegestaan;
4.8.
bepaalt dat de griffier na uitvoering van de verhoren de processen-verbaal daarvan overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van de Uitvoeringswet Bewijsverdrag toezendt aan de rechtbank Den Haag;
4.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.