ECLI:NL:RBMNE:2021:5245
Rechtbank Midden-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvang en herziening van besluiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvang. Eiseres, een moeder uit [woonplaats], had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst Toeslagen, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank ongegrond was verklaard. Het primaire besluit, gedateerd op 30 juni 2020, kende eiseres een vergoeding van € 1.393,- toe voor de eigen bijdrage kinderopvang. Eiseres was van mening dat dit bedrag niet overeenkwam met de werkelijke kosten die zij had gemaakt voor kinderopvang in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020.
De rechtbank heeft in haar uitspraak verwezen naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank van 28 juli 2021, waarin werd geoordeeld dat artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO in bepaalde gevallen onevenredig nadeel kan opleveren. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiseres vergelijkbaar was met die in de eerdere uitspraken, waarbij de rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op een hogere tegemoetkoming van € 2.143,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de tegemoetkoming vastgesteld op het juiste bedrag, waarbij ook het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed.
De rechtbank heeft in haar motivering benadrukt dat de Belastingdienst Toeslagen onvoldoende rekening had gehouden met de daadwerkelijk afgenomen uren kinderopvang en dat de eerdere mededelingen van de overheid over de tegemoetkoming niet in lijn waren met de uiteindelijke besluiten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.