ECLI:NL:RBMNE:2021:5245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/3879
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvang en herziening van besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling kinderopvang. Eiseres, een moeder uit [woonplaats], had een beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst Toeslagen, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van de Sociale Verzekeringsbank ongegrond was verklaard. Het primaire besluit, gedateerd op 30 juni 2020, kende eiseres een vergoeding van € 1.393,- toe voor de eigen bijdrage kinderopvang. Eiseres was van mening dat dit bedrag niet overeenkwam met de werkelijke kosten die zij had gemaakt voor kinderopvang in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020.

De rechtbank heeft in haar uitspraak verwezen naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank van 28 juli 2021, waarin werd geoordeeld dat artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO in bepaalde gevallen onevenredig nadeel kan opleveren. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiseres vergelijkbaar was met die in de eerdere uitspraken, waarbij de rechtbank concludeerde dat eiseres recht had op een hogere tegemoetkoming van € 2.143,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de tegemoetkoming vastgesteld op het juiste bedrag, waarbij ook het betaalde griffierecht aan eiseres werd vergoed.

De rechtbank heeft in haar motivering benadrukt dat de Belastingdienst Toeslagen onvoldoende rekening had gehouden met de daadwerkelijk afgenomen uren kinderopvang en dat de eerdere mededelingen van de overheid over de tegemoetkoming niet in lijn waren met de uiteindelijke besluiten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3879
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

De Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. W.J. Samuels en mr. P.R. ten Voorde).

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft de Sociale Verzekeringsbank namens verweerder aan eiseres een vergoeding van € 1.393,- toegekend voor de eigen bijdrage kinderopvang.
In het besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst Toeslagen namens verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst Toeslagen heeft namens verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op
€ 2.143,- (zegge: tweeduizend en honderd en drieënveertig Euro), en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO over de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 aan eiseres een vergoeding voor de kinderopvang toegekend van € 1.393,- op grond van de op peildatum 6 april 2020 bij de Belastingdienst Toeslagen verwerkte gegevens van eiseres.
3. In vier uitspraken van 28 juli 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft de rechtbank overwogen dat artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO, een onevenredig nadeel oplevert als de tegemoetkoming substantieel afwijkt van het bedrag waar recht op zou bestaan als niet van de peildatum zou worden uitgegaan. In die gevallen heeft de rechtbank overwogen dat artikel 5 buiten toepassing wordt gelaten wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, omdat in de ministeriele regeling van 9 juni 2020 voor een te beperkte groep een mogelijkheid tot herziening is opengesteld. Voor de precieze overwegingen verwijst de rechtbank naar die uitspraken.
4. Eiseres’ situatie is gelijk aan de zaken waarover door de meervoudige kamer op 28 juli 2021 uitspraak is gedaan. Eiseres heeft in de periode van 16 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 contractueel meer uren kinderopvang afgenomen dan op 6 april 2020 bij verweerder bekend was. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
Als verweerder rekening zou hebben gehouden met de daadwerkelijk afgenomen 143 uren kinderopvang per maand, met het tarief als omschreven in de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO en met het inkomen zoals dat op 6 april 2020 bij verweerder bekend was, zou eiseres een bedrag van € 2.143,- hebben ontvangen. Dit bedrag is € 750,- hoger dan het bedrag dat eiseres heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat dit een substantiële afwijking is en toepassing van artikel 5 van de Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO onevenredig nadeel oplevert. De rechtbank volgt niet verweerders standpunt dat er geen schending is van het vertrouwensbeginsel. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen en oordelen van de rechtbank in de eerder genoemde uitspraken. De herhaalde mededelingen zijn gedaan door bewindslieden via officiële kanalen waarbij ouders direct werden aangesproken en werden opgeroepen om de kosten te blijven voldoen. Dat het om een grote groep mensen gaat, maakt de mededelingen en verwachtingen op zichzelf niet minder concreet.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak, in die zin dat zij de tegemoetkoming vaststelt op € 2.143,-
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier.
griffier
rechter
De griffier is niet in staat
dit proces verbaal mede
ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.