ECLI:NL:RBMNE:2021:5239

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/798
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het kader van de Verordening op de advocatuur met betrekking tot extra toetskansen voor het examen jaarrekeninglezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. De eiser, die sinds 2016 voorwaardelijk is ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van Advocaten, had verzocht om een extra toetskans voor het examenonderdeel jaarrekeninglezen op basis van de hardheidsclausule van artikel 3.19 van de Verordening op de advocatuur (Voda). Dit verzoek werd afgewezen door de Raad, wat leidde tot het indienen van een beroep door de eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser bij de eerste twee toetskansen onvoldoende had behaald en geen verzoek tot behoud van toetskans had ingediend. De eiser voerde aan dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder ADD en faalangst, onder grote stress stond tijdens de toetsmomenten. De rechtbank oordeelde dat de Raad terecht een restrictief beleid hanteert bij de toepassing van de hardheidsclausule en dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van overmacht bij de toetskansen. De rechtbank concludeerde dat de Raad in redelijkheid had kunnen besluiten om geen extra toetskans toe te kennen aan de eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en benadrukte dat de beslissing van de Raad zorgvuldig was genomen, met voldoende motivatie voor het belang van de kwaliteit van de advocatuur en de goede rechtsbedeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Veenboer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3.19 van de Verordening op de advocatuur (Voda) een extra toetskans te geven voor het examenonderdeel jaarrekeninglezen, afgewezen.
In het besluit van 4 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-beeldverbinding plaatsgevonden op 15 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is met ingang van 26 augustus 2016 voorwaardelijk ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van Advocaten. Hij is de beroepsopleiding advocaten gaan volgen en oefende voltijds de praktijk uit als stagiaire-ondernemer. De stageperiode zou in beginsel op 26 augustus 2019 eindigen, maar is verlengd tot 7 augustus 2020. Voor ieder examenonderdeel had eiser drie kansen. Het examenonderdeel jaarrekening lezen haalde eiser na drie keer niet. Met ingang van 4 november 2020 is hij daarom van het tableau geschrapt.
Besluitvorming
2. Op 26 juni 2020 heeft eiser verzocht om hem onder toepassing van de hardheids-clausule een extra toetsingskans voor het examen jaarrekeninglezen te geven. Eiser heeft daarbij aangevoerd dat bij de drie toetskansen van het vak jaarrekeninglezen steeds sprake was van dermate grote stress dat het voor hem niet mogelijk was dit vak met succes te behalen. Eiser heeft bij de eerste twee toetskansen paniekaanvallen ervaren. Ook tijdens de derde toets in mei 2020 ervaarde hij veel stress vanwege persoonlijke omstandigheden en sloeg de paniek toe. Eiser heeft een verklaring overgelegd van zijn huisarts waaruit blijkt dat hij sinds 2007 bekend is met ADD. In juni 2020 heeft de huisarts eiser verwezen naar een psycholoog om eiser te begeleiden voor mogelijke faalangst.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om eiser op grond van de hardheidsclausule een extra toetskans te geven voor het onderdeel jaarrekeninglezen. Verweerder voert een restrictief beleid bij de toepassing van de hardheidsclausule. Hierover worden stagiaires bij aanvang van de beroepsopleiding ook geïnformeerd. Eiser heeft bovendien niet alles gedaan om de gevolgen van zijn beperkingen zo veel als mogelijk te beperken. Eiser heeft namelijk bij de eerste twee toetskansen geen ‘behoud toetskans’ aangevraagd, wat wel tot de mogelijkheden behoorde. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat bij alle drie de toetskansen sprake was van overmacht. Het had op de weg van eiser gelegen om eerder medische hulp in te roepen voor de door hem ervaren faalangst. Hij heeft ook geen recente medische verklaring overgelegd met betrekking tot zijn faalangst. De persoonlijke en financiële omstandigheden van eiser leiden volgens verweerder dan ook niet tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 9c, eerste lid van de Advocatenwet (AW) draagt de Nederlandse Orde van advocaten zorg voor een opleiding voor stagiaires en stelt de stagiaire in de gelegenheid deze opleiding te volgen die met een examen wordt afgesloten. Met de beroepsopleiding advocatuur (BA) is hierin voorzien.
5. Op grond van artikel 9c, tweede lid, van de AW is aan de beroepsopleiding nadere invulling gegeven bij de Voda. Met ingang van 1 oktober 2020 is artikel 3.19 van de Voda gewijzigd. In bezwaar is het gewijzigde artikel 3.19 van de Voda van toepassing. Dit is in materieel opzicht echter geen wijziging ten opzichte van artikel 3.19 van de Voda die ten tijde het primaire besluit gold.
6. Op grond van artikel 3.19, tweede lid van de Voda, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, neemt de stagiaire deel aan de eerste toetsgelegenheid van het onderwijsonderdeel, in dit geval jaarrekeninglezen. Als voor de eerste toetskans een onvoldoende resultaat wordt behaald, neemt de stagiaire op grond van artikel 3.19, derde lid, van de Voda deel aan de eerstvolgende toetsgelegenheid (de tweede toetskans) die wordt geboden. Als ook de tweede toetskans onvoldoende is, kan de stagiaire op een hem geschikt moment gebruik maken van de derde toetskans voor het desbetreffende vak. Artikel 3.19, vierde lid, van de Voda beperkt het aantal toetskansen tot drie. Het zesde lid kent een hardheidsclausule die ziet op elk van de drie toetskansen in een examenonderdeel.
7. Met de Beleidsregel onderwijs en toetsen BA (de Beleidsregel) geeft verweerder
uitvoering aan de hem ingevolge artikel 9c, van de AW bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28, van de AW toekomende bevoegdheden. Met een beroep op de hardheidsclausule kan ter zake van de eerste twee toetskansen een ‘behoud toetskans’ worden gevraagd. Als ook de derde toetskans niet wordt gehaald kan de stagiaire verzoeken om een extra toetskans.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de toepassing van de hardheidsclausule
een restrictief beleid voert in verband met de kwaliteit van de advocatuur en daarmee de bevordering van de goede rechtsbedeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraak van 19 december 2018 [1] bepaald dat een dergelijk restrictief beleid in relatie tot artikel 3.19, zesde lid (thans vierde lid), van de Voda niet onredelijk is.
9. Verder overweegt de rechtbank dat het al dan niet toepassing geven aan de
hardheidsclausule van artikel 3.19, zesde lid, van de Voda een discretionaire bevoegdheid van verweerder is, die terughoudend door de rechter moet worden getoetst. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
10. Alle omstandigheden van het geval overziende is de rechtbank van oordeel dat verweerder, bij afweging van de betrokken belangen en gelet op zijn restrictieve beleid, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om aan eiser een extra toetskans toe te kennen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Periode
11. Eiser heeft aangevoerd dat bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de omstandigheden die speelden ten tijde van het afleggen van de derde toets op 29 mei 2020. Ten tijde van de eerste twee toetskansen bestond er voor hem geen aanleiding om de toetskans uit te stellen, met de wetenschap van toen. Verweerder hecht hier dan ook ten onrechte teveel belang aan. De situatie ten tijde van de laatste toetskans was anders. Eiser heeft ADHD en psychische klachten. Eiser ervoer extra psychische druk vanwege het feit dat dit de laatste kans was om het examen te halen. Ook ervoer hij psychische druk vanwege de zorgelijke financiële situatie van zijn onderneming ten gevolge van de ‘lockdown’ door het coronavirus en vanwege zijn eigen gezondheid en die van zijn echtgenote. Zij is astmapatiënte en heeft bovendien de afgelopen vier jaar een matige depressie gehad, terwijl ook eisers dochter te kampen heeft met medische problemen. Dit heeft allemaal invloed gehad op de studeerbaarheid van eiser. Eiser heeft er alles aan gedaan wat binnen zijn macht lag om de gevolgen van zijn beperkingen zoveel mogelijk te beperken. Een uitstel van een toetskans had ook nadelig kunnen uitpakken, want uitstellen van een spannende gebeurtenis kan tot drukopbouw leiden. Eiser meent juist te hebben gehandeld door pas bij de derde toetskans voor het eerst een behoud toetskans aan te vragen.
12. De rechtbank stelt voorop dat verweerder terecht heeft overwogen dat ook de omstandigheden met betrekking tot de eerste twee toetsen een rol spelen bij de vraag of toepassing moet worden gegeven aan de hardheidsclausule. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het uitgangspunt van het restrictieve beleid is dat een stagiaire tenminste één reële toetskans moet hebben gehad. Het enkele feit dat een stagiaire een onvoldoende heeft behaald voor een toets betekent niet vanzelfsprekend dat het geen reële toetskans betrof. Pas als iemand geen enkele reële toetskans heeft gehad, kan met succes een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan. De extra toetskans is immers geen reguliere vierde toetskans. Verweerder heeft zich bij zijn beoordeling dus terecht niet beperkt tot de feiten en omstandigheden die speelden rondom de derde toetskans, maar ten aanzien van alle drie de toetskansen beoordeeld of sprake is van overmacht.
Persoonlijke en financiële omstandigheden
13. Verweerder heeft bij de beoordeling verder in zijn algemeenheid van belang mogen vinden dat de door eiser genoemde omstandigheden (grotendeels) al bekend waren bij de aanvang van zijn beroepsopleiding. Het is een bewuste keuze van eiser geweest om, ondanks zijn functiebeperkingen en de medische situatie van zijn vrouw en dochter, op latere leeftijd te starten met de beroepsopleiding advocatuur. Hoewel het op zichzelf bewonderenswaardig is dat eiser die stap heeft willen zetten, heeft hij hiermee ook bepaalde risico’s genomen. Deze reeds bekende omstandigheden kunnen daarom niet zonder meer leiden tot een geslaagd beroep op overmacht.
14. Vast staat dat eiser voor de eerste toetskans op 12 januari 2018 en voor de tweede toetskans op 18 mei 2018 een onvoldoende heeft behaald. Onweersproken is dat eiser voor geen van beide toetskansen een verzoek tot behoud van toetskans heeft gedaan, terwijl die mogelijkheid wel bestond. Dat eiser destijds geen aanleiding zag om een behoud toetskans te vragen, omdat hij nog een derde kans had, moge zo zijn, maar dit laat onverlet dat het - om nu alsnog in aanmerking te komen voor een extra toetskans met toepassing van de hardheidsclausule - wel op zijn weg ligt om aan te tonen dat bij alle drie de toetsen sprake was van een overmachtssituatie én dat hij er alles aan heeft gedaan om de effecten van zijn beperking te verkleinen. Daarin is eiser niet geslaagd. Hij heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij bij de eerste twee toetskansen paniekaanvallen had. Ook ten aanzien van de derde toetskans heeft hij geen (medische) stukken overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake was van een overmachtssituatie. Uit de verklaring van de huisarts van 9 juni 2020 kan niet worden afgeleid dat sprake was van een paniekaanval en de verklaring van de huisarts van 30 juli 2020, waarin staat dat sprake lijkt te zijn van faalangst, laat ook ruimte voor een andere oorzaak.
15. Eiser heeft verder geen medische verklaringen of andere bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden/paniekaanvallen niet in staat was om het examen jaarrekeninglezen af te leggen. Hoewel de rechtbank het op zichzelf kan begrijpen dat eiser geen nieuwe medische verklaring meer heeft opgevraagd vanwege de kosten en de onzekere uitkomst, betekent dit wel dat verweerder zich op basis van de stukken die thans in het dossier zitten in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet overtuigd is van de gestelde overmachtssituatie ten tijde van de drie toetsen. Er zijn ook geen andere bewijsstukken van de gestelde overmachtssituatie overgelegd. De rechtbank begrijpt dat de stress voor eiser was toegenomen bij de laatste toetskans, mede vanwege de zorgelijke financiële situatie waarin hij verkeerde ten gevolge van corona, maar eiser heeft niet aangetoond dat het voor hem onmogelijk was om ook onder die omstandigheden zijn examen alsnog te halen. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eiser er wel in is geslaagd om korte tijd daarvoor het examenonderdeel strafrecht alsnog te halen, waarbij in beginsel dezelfde (persoonlijke) omstandigheden een rol speelden. Dat eiser naar eigen zeggen meer affiniteit heeft dan met strafrecht dan met jaarrekening lezen, is onvoldoende reden om alsnog ten aanzien van dit laatste vak overmacht aan te nemen. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat meer stagiaires extra druk ervaren bij het afleggen van het laatste examen, en dat ook dit op zichzelf dus niet voldoende is om een beroep op de hardheidsclausule te kunnen rechtvaardigen.
16. Met betrekking tot eisers stelling dat in de jurisprudentie van het College van
Beroep voor het Hoger Onderwijs anders wordt omgegaan met (de bewijslast inzake) het causaal verband tussen persoonlijke omstandigheden en studieverloop, overweegt de rechtbank als volgt. Daargelaten dat het toetsingskader van verweerder een ander kader is en verweerder gebonden is aan artikel 3.19 van de Voda, heeft verweerder er in zijn verweerschrift terecht op gewezen dat hij volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS [2] een restrictief beleid mag voeren met betrekking tot toepassing van de hardheidsclausule. Daarbij past ook dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij voor toepassing van deze uitzondering in aanmerking komt. De rechtbank acht deze redenering niet onredelijk en ziet in hetgeen eiser in dit verband heeft aangevoerd geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen.
17. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder ook heeft kunnen concluderen dat
eiser niet heeft aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om de effecten van zijn beperkingen te verkleinen, bijvoorbeeld omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een ‘behoud toetskans’ te vragen bij de eerste twee toetsen of een surveillant te waarschuwen dat hij last had van paniekaanvallen. De verwijzing van eiser naar de beslissing op bezwaar van 30 juli 2020 die hij in het kader van procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak was weliswaar eveneens sprake van een beroep op een extra toetskans in het kader van de hardheidsclausule en was evenmin ‘behoud toetskans’ gevraagd, maar verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat de situatie anders was dan die van eiser. In die zaak leed de betrokken advocaat namelijk aan toenemende medische klachten en uit een achteraf opgemaakte medische verklaring bleek dat aannemelijk was dat sprake was van een stoornis die het functioneren van die advocaat ernstig heeft beperkt en hem verhinderde de effecten van zijn medische situatie te onderkennen. Daarom kon van die advocaat niet worden verwacht dat hij tijdig maatregelen kon nemen om de gevolgen van een overmachtssituatie zoveel mogelijk te beperken, zoals het vragen van behoud toetskans en een beroep op artikel 15 van het Examenreglement. In zoverre verschilt de zaak van die van eiser, omdat eiser zich wel degelijk bewust is van zijn eigen situatie en ook op de hoogte was van de mogelijkheid om een behoud toetskans te vragen bij de eerste en tweede toets, maar daar om hem moverende redenen van heeft afgezien.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank
in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen en eiser een extra toetskans te geven. Verweerder heeft blijk gegeven van een zorgvuldige besluitvorming en heeft voldoende gemotiveerd waarom het belang bij toepassing van een restrictief beleid in dit geval zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser. Weliswaar heeft dit besluit grote gevolgen voor eiser, maar dit is inherent aan een systeem waarin maximaal drie toetskansen per onderdeel bestaan. Dat verweerder, door vast te houden aan zijn restrictieve beleid ter zake van de
hardheidsclausule, in strijd met het evenredigheidsbeginsel zou hebben gehandeld volgt de rechtbank dan ook niet.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 7 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
- de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen -
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de reeds genoemde uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4184)