ECLI:NL:RBMNE:2021:523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/1358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de ontvankelijkheid van het bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser per 1 oktober 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering beëindigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser te laat was ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat eiser niet tijdig op de hoogte was van het besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende medische onderbouwing had gepresenteerd om aan te tonen dat hij per 1 oktober 2019 niet in staat was om te werken. Eiser had eerder in 2016 een beoordeling ondergaan waarbij hij geschikt werd geacht voor bepaalde functies, en de rechtbank oordeelde dat zijn klachten op de datum van beëindiging niet ernstiger waren dan in 2016. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1358
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).

Inleiding

1. Bij besluit van 30 september 2019 (
het primaire besluit) heeft verweerder de Ziektewetuitkering van eiser per 1 oktober 2019 beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 12 maart 2020 (
het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de beëindiging van eisers Ziektewetuitkering in stand gelaten.
2. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is bij de rechtbank op 28 januari 2021 behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan in de zaak.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

3. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of de indiener van een beroep ook (tijdig) bezwaar heeft gemaakt. In deze zaak heeft verweerder het primaire besluit op 30 september 2019 per post naar eisers adres verzonden. Tegen dit besluit kon binnen twee weken, dus uiterlijk op 14 oktober 2019, bezwaar worden gemaakt. Eiser heeft het besluit echter pas veel later ontvangen, gepaard met een op 16 oktober 2019 gedateerde brief van PostNL waarin het postbedrijf excuses maakt voor de late bezorging. Op 4 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt. Op dat moment was de bezwaartermijn verstreken.
4. Als een bezwaar te laat is ingediend moet het nietontvankelijk worden verklaard. Dat betekent dat het bezwaar niet inhoudelijk wordt behandeld. Dit is anders als de termijnoverschrijding het gevolg is van het feit dat de indiener buiten zijn schuld om niet eerder bekend was met het besluit. Het is vaste rechtspraak dat degene die binnen een redelijke termijn van twee weken nadat hij alsnog met het besluit bekend is geworden een bezwaarschrift indient, wél ontvankelijk moet worden geacht. Wanneer eiser precies bekend is geworden met het primaire besluit is in deze zaak niet goed vast te stellen. De excuusbrief van PostNL is gedateerd op 16 oktober 2019, maar dat de excuusbrief met het primaire besluit ook op die dag bij eiser is bezorgd is niet duidelijk. Omdat niet kan worden vastgesteld wanneer de redelijke termijn is geval van eiser is gaan lopen, heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk geacht. De rechtbank komt daarom toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
5. Eiser is het niet eens met de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering per 1 oktober 2019, omdat hij vindt dat hij per die datum niet in staat kan worden geacht om te werken vanwege zijn rug- en knieklachten.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers rug en knieklachten blijvend zijn, omdat deze klachten het gevolg zijn van slijtage (artrose). Ondanks zijn rug- en knieklachten is eiser in 2016 bij een beoordeling van zijn arbeidsvermogen in het kader van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), geschikt geacht voor drie functies die toentertijd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor eiser zijn geselecteerd. Omdat eiser op grond daarvan voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd beschouwd is hij niet voor een WIAuitkering in aanmerking gebracht. Eiser heeft zich per 1 mei 2019 opnieuw ziekgemeld en heeft een Ziektewetuitkering toegekend gekregen. Bij de beoordeling van eisers recht op een Ziektewetuitkering gelden de functies die bij de WIAbeoordeling in 2016 aan eiser zijn voorgehouden, als maatstaf. Volgens verweerder zijn de knie- en rugklachten van eiser op 30 september 2019 niet erger dan ze waren in 2016, zodat eiser ook per 30 september 2019 geschikt moet worden geacht voor de geduide functies. Om die reden is eisers Ziektewetuitkering per 1 oktober 2019 terecht beëindigd. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een rapport van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep.
7. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij ten tijde van zijn ziekmelding in een koude werkomgeving werkte waar zijn knie- en rugklachten verergerde. Dit betekent echter nog niet dat eiser ook ongeschikt is voor de geduide functies. Eiser heeft dit geenszins onderbouwd. Ook heeft hij zijn betoog niet ondersteund met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Dat eiser zelf ervaart dat hij per 30 september 2019 méér beperkt is in werk, is tegenover het deskundig onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder een orthopedisch arts had moeten inschakelen voor nader onderzoek, maar daarin volgt de rechtbank eiser evenmin. Het is aan de verzekeringsarts zelf om te bepalen of het inschakelen van een medisch specialist van toegevoegde waarde is voor de beoordeling en daar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in geval van eiser geen aanleiding toe gezien. Eiser heeft niet concreet gemaakt welke beperkingen de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou hebben gemist door geen orthopedisch arts te raadplegen. De rechtbank ziet tot slot zelf ook geen aanleiding voor het inschakelen van een deskundige.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, de beëindiging van eisers Ziektewetuitkering per 1 oktober 2019 in het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop het procesverbaal van deze uitspraak is verzonden. Het proces-verbaal van deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.