In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser per 1 oktober 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering beëindigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser te laat was ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat eiser niet tijdig op de hoogte was van het besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende medische onderbouwing had gepresenteerd om aan te tonen dat hij per 1 oktober 2019 niet in staat was om te werken. Eiser had eerder in 2016 een beoordeling ondergaan waarbij hij geschikt werd geacht voor bepaalde functies, en de rechtbank oordeelde dat zijn klachten op de datum van beëindiging niet ernstiger waren dan in 2016. De rechtbank volgde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en oordeelde dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering terecht was.