ECLI:NL:RBMNE:2021:5227
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na herziening van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WIA-uitkering aanvroeg, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die als verkoopmedewerker werkte, had zich op 23 oktober 2017 ziek gemeld en vroeg in 2019 een WIA-uitkering aan. Het Uwv concludeerde dat eiser 52,64% arbeidsongeschikt was en kende hem een uitkering toe. Na bezwaar van de werkgever, die het niet eens was met deze beoordeling, herzag het Uwv zijn besluit en concludeerde dat eiser slechts 16,72% arbeidsongeschikt was, wat resulteerde in de intrekking van de WIA-uitkering per 21 oktober 2019.
Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat het medisch onderzoek onvolledig was en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank erkende wel een gebrek in het besluit van het Uwv, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser niet in zijn belangen was geschaad.
De rechtbank concludeerde dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat zijn situatie was verslechterd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.