ECLI:NL:RBMNE:2021:5220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
160-56196-21 en 16-141944-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere vermogensdelicten en een poging daartoe met vrijspraak voor twee feiten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2021, is de verdachte veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten, waaronder bedrijfsinbraken, diefstal met een pinpas en het stelen van brandstof. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee feiten, in lijn met de vordering van het Openbaar Ministerie en de verdediging. De zaak is behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzittingen op 17 juni en 13 oktober 2021. De officier van justitie, mr. C.J. Booij, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. M. Hoekzema. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en poging tot diefstal, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard en de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van [slachtoffer 3] is toegewezen en die van [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.056196.21 en 16.141944.20 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 juni en 13 oktober 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op de laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook geluisterd naar mevrouw [A] , reclasseringswerker bij [organisatie 1] .

2.TENLASTELEGGING

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
16-056196-21:
Feit 1: op 16 oktober 2020 te Utrecht samen met (een) ander(en) heeft ingebroken in een woning, waarbij goederen van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn weggenomen;
Feit 2: op 19 oktober 2020 te Utrecht samen met (een) ander(en) geld heeft gepind met een pinpas toebehorende aan [slachtoffer 3] en zich dit geld heeft toe geëigend;
16-141944-20:
Feit 1: tussen 18 december 2019 en 21 december 2019 te Utrecht samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd in te breken aan de [adres 2] om goederen van [slachtoffer 4] weg te nemen;
Feit 2: tussen 27 december 2019 en 28 december 2019 te Utrecht samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd in te breken bij het winkelpand van [slachtoffer 5] om goederen van hem weg te nemen;
Feit 3: tussen 21 februari 2020 en 23 februari 2020 te Utrecht samen met (een) ander(en) heeft ingebroken in een bedrijfspand aan de [adres 3] , waarbij goederen van [slachtoffer 6] en/of [onderneming 1] B.V. zijn weggenomen;
Feit 4: op 14 maart 2020 te Utrecht een hoeveelheid brandstof toebehorende aan [onderneming 2] heeft weggenomen;
Feit 5: op 24 maart 2020 te Utrecht samen met (een) ander(en) heeft ingebroken in een bedrijfspand waarbij goederen van [onderneming 3] zijn weggenomen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder parketnummer 16-056196-21 feit 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen en verzoekt verdachte daarom vrij te spreken van dit feit. Het onder parketnummer 16-056196-21 feit 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van de vijf feiten ten laste gelegd onder parketnummer 16-141944-20 acht de officier van justitie de feiten 1, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie stelt dat de herkenningen van verdachte, opgemaakt door de verbalisanten, voldoende specifiek en betrouwbaar zijn. De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder parketnummer 16-141944-20 feit 2 ten laste gelegde, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de twee feiten die onder parketnummer 16-056196-21 aan verdachte ten laste zijn gelegd, nu daar onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor is. Ten aanzien van de vijf feiten ten laste gelegd onder parketnummer 16-141944-20 heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken van de feiten 2 en 3. Voor feit 2 is de raadsvrouw van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Wat feit 3 betreft heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig bewijs is, maar dat het ontbreekt aan de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht net als de officier van justitie en de raadsvrouw niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 16-056196-21 feit 1 ten laste gelegde en het onder parketnummer 16-141944-20 feit 2 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
Bewezen verklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat het onder parketnummer 16-056196-21 feit 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 16-141944-20 feiten 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-056196-21

2

op meerdere tijdstippen op 19 oktober 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedragen van in totaal 3435 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3] , terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door meerdere betalingen te verrichten door middel van het gebruik van een pinpas op naam van [slachtoffer 3] en de bij die pinpas horende pincode, tot welk gebruik hij, verdachte, en zijn mededader(s) niet gerechtigd waren, namelijk

- bij meerdere geldautomaten een bedrag van in totaal 1.000 euro (4 keer 250 euro), en
- bij het [onderneming 4] een bedrag van in totaal 100 euro, en
- bij [onderneming 5] een bedrag van 700 euro en een bedrag van 945 euro, en
- bij de [onderneming 6] een bedrag van in totaal 690 euro;
16-141944-20
1
in de periode van 18 december 2019 tot en met 21 december 2019 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in/uit een pand gelegen aan de [adres 2] , een of meer goed(eren), dat/die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, zich naar voornoemd pand heeft begeven en een rolluik heeft geforceerd en meerdere kluiskasten en deuren heeft opengebroken en een beveiligingscamera heeft afgedekt met plastic, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
in de periode van 21 februari 2020 tot en met 23 februari 2020 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, in/uit een pand gelegen aan de [adres 3]
- een fotocamera en een laptop, toebehorende aan [slachtoffer 6] , en
- twee laptops (merk Dell en/of Acer) en een Apple I-pad/tablet, toebehorende aan [onderneming 1] B.V.,

heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;

4
op 14 maart 2020 te Utrecht een hoeveelheid brandstof, die toebehoorde aan [onderneming 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
op 24 maart 2020 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen twee Apple Ipads/tablets, die toebehoorden aan [onderneming 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16-056196-21
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
16-141944-20
Feit 1: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 3: telkens, diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 4: diefstal;
Feit 5: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen, meewerken aan dagbesteding en een middelenverbod (met urinecontroles). Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de schorsing van het bevel van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven bij uitspraak van een veroordelend vonnis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het zowel in het belang van de maatschappij als in het belang van verdachte is dat hij niet terug hoeft naar de gevangenis. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, heeft hem geen goed gedaan. Verdachte wil juist graag deelnemen aan de maatschappij en wil zijn leven op orde krijgen, en hij werkt daar nu hard aan. De reclassering heeft die motivatie ook gezien bij verdachte gedurende het schorsingstoezicht. Er is een behandelrelatie opgebouwd, zoals is toegelicht ter terechtzitting door mevrouw [A] , reclasseringswerker. Het is onzeker of verdachte na een nieuwe periode van detentie dezelfde motivatie kan opbrengen en de behandelrelatie kan voortzetten. Uit het reclasseringsadvies blijkt ook dat de reclassering van mening is dat een gevangenisstraf geen recidive verlagende werking (meer) heeft. De verdediging heeft daarom verzocht tot oplegging van een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest van verdachte met daarnaast een groot voorwaardelijk strafdeel, waaraan de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd kunnen worden gekoppeld. De verdediging is van oordeel dat er geen reden is om de proeftijd te verlengen naar drie jaren in plaats van twee jaren, nu door de officier van justitie niet onderbouwd is waarom een jaar extra proeftijd nodig zou zijn. Ten slotte heeft de verdediging verzocht de vordering tot opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis af te wijzen, nu verdachte zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, zijn persoonlijke belang zwaarder weegt dan het strafvorderlijke belang en enkel een veroordelend vonnis daarom geen reden is om de schorsing van de voorlopige hechtenis weer op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere vermogensdelicten en een poging daartoe. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij samen met een ander is gaan pinnen met de pinpas van een ander, en daarbij alleen zijn eigen financiële gewin voor ogen heeft gehad. De hebzucht van verdachte en zijn mededader(s) blijkt uit het feit dat zij maar liefst vier keer flinke contante geldbedragen met de pas hebben opgenomen en dure schoenen en telefoons met de pas hebben gekocht. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen meerdere bedrijfsinbraken gepleegd, waarbij dure producten zoals laptops en iPads zijn weggenomen, heeft hij samen met anderen geprobeerd in te breken bij een bedrijf en heeft hij benzine gestolen bij een tankstation. Het is vanzelfsprekend dat dit buitengewoon vervelende feiten zijn, met name voor de directe slachtoffers, maar ook voor de maatschappij. Dit soort feiten zorgen immers voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving en schaden het vertrouwen dat mensen in elkaar en in de maatschappij hebben. Voor de directe slachtoffers leveren deze feiten naast gevoelens van angst, onrust en onveiligheid een hoop financiële schade op. Verdachte heeft zich met zijn handelswijze daarvan geen rekenschap gegeven en hij heeft geen blijk gegeven respect te hebben voor de eigendommen van iemand anders. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 september 2021;
- een reclasseringsadvies van 10 september 2021, uitgebracht door mevrouw [A] , reclasseringswerker;
- de mondelinge toelichting van mevrouw [A] ter terechtzitting op 13 oktober 2021.
De rechtbank heeft op het uittreksel uit de justitiële documentatie gezien dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder ook bedrijfsinbraken. De rechtbank constateert verder dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit het reclasseringsadvies begrijpt de rechtbank dat verdachte op dit moment hard werkt aan verandering: hij is gestopt met blowen, hij is aan het solliciteren, hij is gaan sporten en hij woont begeleid bij [organisatie 2] . Ter zitting verklaarde verdachte dat hij inmiddels ook betalingsregelingen heeft getroffen voor zijn schulden. Verdachte is eerlijk tegenover de reclassering, ook wanneer het zijn eigen fouten betreft, bijvoorbeeld als verdachte toch heeft geblowd. De rechtbank heeft gelezen en ter terechtzitting gehoord dat verdachte graag met een psycholoog wil praten, maar dat de wachtlijsten lang zijn en dat die gesprekken daarom nog niet zijn gestart. Uit het verhaal van de reclasseringswerker, mevrouw [A] , begrijpt de rechtbank dat er sprake is van een goed contact tussen haar en verdachte en van toenemende contactgroei. Over de grote lijn bezien is er sprake van een positieve curve in de inzet en ontwikkeling van verdachte en verdachte werkt hard om zijn leven een positieve wending te geven. De reclassering geeft aan dat zij geen recidive verlagende werking (meer) zien bij de oplegging van een gevangenisstraf. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een locatieverbod en het volgen van een opleiding. Voor wat betreft het locatieverbod heeft mevrouw [A] ter zitting opgemerkt dat dit enkel in de geadviseerde voorwaarden is opgenomen omdat het de reclassering niet duidelijk was of dit eventueel door de slachtoffers gewenst zou worden.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor bedrijfsinbraak, indien sprake is van recidive, uit van een gevangenisstraf van tien weken. De rechtbank acht verdachte schuldig aan twee voltooide bedrijfsinbraken en een poging daartoe. Voor het pinnen met de gestolen pinpas zijn geen oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de oriëntatiepunten voor woninginbraak, nu de feiten en omstandigheden van de diefstal van de geldbedragen met een pinpas van een ander, en daarmee ook de ernst van het feit, voortvloeien uit een woninginbraak. Voor een woninginbraak bedraagt het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie maanden.
Gelet op het aantal strafbare feiten en het recidiverende gedrag van verdachte ligt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een flink aantal maanden voor de hand. De rechtbank zal daar echter grotendeels van afzien gelet op hetgeen door de reclassering is geadviseerd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals toegelicht ter terechtzitting. De rechtbank hecht er veel waarde aan dat verdachte naar de inschatting van de reclassering intrinsiek gemotiveerd is om zijn leven anders in te richten, dat hij zich daarvoor ook daadwerkelijk inspant en meewerkt aan hetgeen hem door de hulpverlening en reclassering wordt geadviseerd. Verdachte lijkt op dit moment de juiste hulp te krijgen en die lijkt zijn vruchten af te werpen. De rechtbank acht het niet alleen in het belang van verdachte, maar zeker ook in het belang van de maatschappij dat het huidige traject niet wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar dat verdachte met behulp van de handvatten die hem thans door de reclassering worden geboden breekt met zijn criminele verleden en zijn leven een positieve wending geeft.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk deel passend en geboden is. De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank het van belang acht dat verdachte niet terug gaat naar de gevangenis. De rechtbank komt aldus tot een strafoplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden door de rechtbank bijzondere voorwaarden gekoppeld. Dit betreft een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen, het volgen van een opleiding en een middelenverbod, waarbij verdachte wordt verplicht mee te werken aan periodieke urinecontroles. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opnemen van een locatieverbod. De rechtbank stelt de proeftijd vast op twee jaren, nu zij geen onderbouwing of aanknopingspunten ziet voor een langere proeftijd dan twee jaren.
Nu de rechtbank komt tot een strafoplegging waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan het voorarrest, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen Gucci schoenen (G27970194) en de bijbehorende schoenendoos (G2790204) verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn geheel uit baten van een van de bewezen verklaarde strafbare feiten verkregen.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen busje met traangas (G2790175) onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar een van de door verdachte begane feiten aangetroffen. Dit voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan van of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen North Face rugzak (G2790203), de North Face jas (G2790198) en de Nike jas (G2790860).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.435,00 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16-056196-21 feit 2 ten laste gelegde.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.700,00 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16-141944-20 feit 2 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van mevrouw [slachtoffer 3] in zijn geheel hoofdelijk dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu voldoende vaststaat dat die schade door haar is geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit. De officier van justitie heeft gesteld dat de schade niet reeds vergoed zal zijn door de verzekeraar, nu een verzekeraar geen vergoeding uitkeert wanneer iemand zijn of haar pinpas samen met de pincode bewaart.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, gelet op het verzoek verdachte vrij te spreken van het feit, als gevolg waarvan de benadeelde partij schade heeft geleden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit van de beide feiten ten gevolge waarvan de benadeelde partijen schadevergoeding vorderen. Beide vorderingen zijn bovendien niet onderbouwd. Verder kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer 3] het bedrag reeds heeft teruggekregen van de verzekering.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het hiervoor onder parketnummer 16-056196-21 feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 3.435,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.435,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 5]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, nu verdachte van het onder parketnummer 16-141944-20 feit 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder parketnummer 16-056196-21 feit 1 ten laste gelegde en het onder parketnummer 16-141944-20 feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16-056196-21 feit 2 ten laste gelegde en het onder 16-141944-20 feit 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten
122 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 8 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich binnen 2 dagen na zijn einde detentie meldt bij de reclassering van het [organisatie 1] , [adres 5] ( [telefoonnummer] ). Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* zich laat behandelen door [organisatie 3] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
* verblijft in [organisatie 2] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
* een opleiding volgt in de richting ICT via [.] of bij een soortgelijke instelling;
* meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • Gucci schoenen (G27970194);
  • de schoenendoos (G2790204);
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 het busje met traangas (G2790175);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • rugzak (G2790203);
  • North Face jas (G2790198);
  • Nike jas (G2790860);
Benadeelde partijen
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 3.435,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2020 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 44 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • verklaart [slachtoffer 5]
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mrs. G.A. Bos en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-056196-21:
1
hij op of omstreeks 16 oktober 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning (aan de [adres 4] ) heeft weggenomen een hoeveelheid
geld (guldens) en/of (zilveren) lepels en/of een sieradendoos en/of een
(goudkleurige) dasspeld en/of een handlamp, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , terwijl verdachte en/of
zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben
verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
2
hij of een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 19 oktober 2020 te Utrecht,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 3435 euro), in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , terwijl verdachte en/of
zijn mededader(s) zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben
verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben
gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door een of meerdere
betalingen te verrichten door middel van het gebruik van een pinpas (op naam van
[slachtoffer 3] ) en/of de (bij die pinpas horende) pincode, tot welk gebruik hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, namelijk
- bij een of meerdere geldautomaten een bedrag van in totaal 1000 euro (4 keer 250
euro), althans enig geldbedrag, en/of
- bij de [onderneming 4] een bedrag van in totaal 100 euro, althans enig geldbedrag, en/of
- bij de [onderneming 5] een bedrag van in totaal 700 euro en/of een bedrag van 945
euro, althans enig geldbedrag, en/of
- bij de [onderneming 6] een bedrag een bedrag van in totaal 690 euro, althans enig
geldbedrag;
16-141944-20:
1
hij in of omstreeks de periode van 18 december 2019 tot en met 21 december 2019
te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf
om in/uit een pand (gelegen aan de [adres 2] ), een of meer goed(eren), in elk
geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 4] , weg te nemen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen
onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking
en/of inklimming,
zich naar voornoemd pand heeft begeven en/of een rolluik heeft geforceerd en/of
meerdere, althans een, kluiskast(en) en (een) deur(en) heeft opengebroken en/of
een beveiligingscamara heeft afgedekt met plastic,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 27 december 2019 tot en met 28 december 2019
te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een of meer goed(eren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s)
toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer 5] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en/of zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg
te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak,
verbreking en/of inklimming,
zich naar het winkelpand van voornoemde [slachtoffer 5] heeft begeven en/of heeft gepoogd
zich de toegang tot voornoemd pand te verschaffen door het rolluik (deels) omhoog
te trekken/schuiven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 23 februari 2020 te
Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een pand
(gelegen aan de [adres 3] )
- een fotocamera en/of een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6]
, en/of
- twee laptops (merk Dell en/of Acer) en/of een Apple I-pad/tablet, in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [onderneming 1] B.V.,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;Pagina 3
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 14 maart 2020 te Utrecht
een hoeveelheid brandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoorde, te weten aan [onderneming 2] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
5
hij op of omstreeks 24 maart 2020 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
twee Apple Ipads/tablets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [onderneming 3]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )