8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan meerdere vermogensdelicten en een poging daartoe. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij samen met een ander is gaan pinnen met de pinpas van een ander, en daarbij alleen zijn eigen financiële gewin voor ogen heeft gehad. De hebzucht van verdachte en zijn mededader(s) blijkt uit het feit dat zij maar liefst vier keer flinke contante geldbedragen met de pas hebben opgenomen en dure schoenen en telefoons met de pas hebben gekocht. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen meerdere bedrijfsinbraken gepleegd, waarbij dure producten zoals laptops en iPads zijn weggenomen, heeft hij samen met anderen geprobeerd in te breken bij een bedrijf en heeft hij benzine gestolen bij een tankstation. Het is vanzelfsprekend dat dit buitengewoon vervelende feiten zijn, met name voor de directe slachtoffers, maar ook voor de maatschappij. Dit soort feiten zorgen immers voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving en schaden het vertrouwen dat mensen in elkaar en in de maatschappij hebben. Voor de directe slachtoffers leveren deze feiten naast gevoelens van angst, onrust en onveiligheid een hoop financiële schade op. Verdachte heeft zich met zijn handelswijze daarvan geen rekenschap gegeven en hij heeft geen blijk gegeven respect te hebben voor de eigendommen van iemand anders. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 29 september 2021;
- een reclasseringsadvies van 10 september 2021, uitgebracht door mevrouw [A] , reclasseringswerker;
- de mondelinge toelichting van mevrouw [A] ter terechtzitting op 13 oktober 2021.
De rechtbank heeft op het uittreksel uit de justitiële documentatie gezien dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder ook bedrijfsinbraken. De rechtbank constateert verder dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit het reclasseringsadvies begrijpt de rechtbank dat verdachte op dit moment hard werkt aan verandering: hij is gestopt met blowen, hij is aan het solliciteren, hij is gaan sporten en hij woont begeleid bij [organisatie 2] . Ter zitting verklaarde verdachte dat hij inmiddels ook betalingsregelingen heeft getroffen voor zijn schulden. Verdachte is eerlijk tegenover de reclassering, ook wanneer het zijn eigen fouten betreft, bijvoorbeeld als verdachte toch heeft geblowd. De rechtbank heeft gelezen en ter terechtzitting gehoord dat verdachte graag met een psycholoog wil praten, maar dat de wachtlijsten lang zijn en dat die gesprekken daarom nog niet zijn gestart. Uit het verhaal van de reclasseringswerker, mevrouw [A] , begrijpt de rechtbank dat er sprake is van een goed contact tussen haar en verdachte en van toenemende contactgroei. Over de grote lijn bezien is er sprake van een positieve curve in de inzet en ontwikkeling van verdachte en verdachte werkt hard om zijn leven een positieve wending te geven. De reclassering geeft aan dat zij geen recidive verlagende werking (meer) zien bij de oplegging van een gevangenisstraf. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, een locatieverbod en het volgen van een opleiding. Voor wat betreft het locatieverbod heeft mevrouw [A] ter zitting opgemerkt dat dit enkel in de geadviseerde voorwaarden is opgenomen omdat het de reclassering niet duidelijk was of dit eventueel door de slachtoffers gewenst zou worden.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor bedrijfsinbraak, indien sprake is van recidive, uit van een gevangenisstraf van tien weken. De rechtbank acht verdachte schuldig aan twee voltooide bedrijfsinbraken en een poging daartoe. Voor het pinnen met de gestolen pinpas zijn geen oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de oriëntatiepunten voor woninginbraak, nu de feiten en omstandigheden van de diefstal van de geldbedragen met een pinpas van een ander, en daarmee ook de ernst van het feit, voortvloeien uit een woninginbraak. Voor een woninginbraak bedraagt het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie maanden.
Gelet op het aantal strafbare feiten en het recidiverende gedrag van verdachte ligt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een flink aantal maanden voor de hand. De rechtbank zal daar echter grotendeels van afzien gelet op hetgeen door de reclassering is geadviseerd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals toegelicht ter terechtzitting. De rechtbank hecht er veel waarde aan dat verdachte naar de inschatting van de reclassering intrinsiek gemotiveerd is om zijn leven anders in te richten, dat hij zich daarvoor ook daadwerkelijk inspant en meewerkt aan hetgeen hem door de hulpverlening en reclassering wordt geadviseerd. Verdachte lijkt op dit moment de juiste hulp te krijgen en die lijkt zijn vruchten af te werpen. De rechtbank acht het niet alleen in het belang van verdachte, maar zeker ook in het belang van de maatschappij dat het huidige traject niet wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar dat verdachte met behulp van de handvatten die hem thans door de reclassering worden geboden breekt met zijn criminele verleden en zijn leven een positieve wending geeft.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijk deel passend en geboden is. De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie, nu de rechtbank het van belang acht dat verdachte niet terug gaat naar de gevangenis. De rechtbank komt aldus tot een strafoplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden door de rechtbank bijzondere voorwaarden gekoppeld. Dit betreft een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen, het volgen van een opleiding en een middelenverbod, waarbij verdachte wordt verplicht mee te werken aan periodieke urinecontroles. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opnemen van een locatieverbod. De rechtbank stelt de proeftijd vast op twee jaren, nu zij geen onderbouwing of aanknopingspunten ziet voor een langere proeftijd dan twee jaren.
Nu de rechtbank komt tot een strafoplegging waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan het voorarrest, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.