ECLI:NL:RBMNE:2021:5218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
21/3277
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) op basis van objectieve en subjectieve criteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de Minister voor Rechtsbescherming. Eiser had op 17 februari 2021 een aanvraag ingediend om als pedagogisch medewerker te kunnen werken, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van strafbare feiten die in het justitiële documentatiesysteem waren geregistreerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. Eiser voerde aan dat zijn aanvraag op grond van het subjectieve criterium had moeten worden toegewezen, omdat hij zich had gerehabiliteerd en positieve karakterverklaringen had overgelegd. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd niet relevant waren voor de beoordeling, en dat de belangenafweging door de verweerder correct was uitgevoerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3277
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Hoekzema),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, de Algemeen Directeur Justis, verweerder

(gemachtigde: mr.K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 7 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
In het besluit van 23 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser heeft op 17 februari 2021 een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG om als pedagogisch medewerker bij [bedrijf] te [vestigingsplaats] werkzaam te kunnen zijn.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat in de toepasselijke terugkijktermijn strafbare feiten zijn geregistreerd in het justitiële documentatie systeem met betrekking tot eiser. Eiser is in 2018 veroordeeld voor het op 28 september 2018 medeplegen van een poging tot zware mishandeling en heeft een nog openstaande strafzaak wegens verdenking van het (mede)plegen van drugshandel in de periode van 13 februari 2020 t/m 9 juli 2020. Volgens verweerder vormen deze strafbare feiten, indien herhaald, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is voldaan aan het objectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018. Volgens verweerder geeft het subjectieve criterium geen aanleiding voor het toch toewijzen van de VOG-aanvraag, omdat verweerder vindt dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s zoals die door middel van het objectieve criterium zijn vastgesteld, zwaarder dienen te wegen dan het belang dat eiser heeft bij afgifte van de VOG.
3. Eiser voert aan dat zijn VOG-aanvraag op grond van het subjectieve criterium wel had moeten worden toegewezen . Eiser vindt het niet begrijpelijk dat het belang van de bescherming van de maatschappij zwaarder weegt dan zijn belang. Hij wil in de gehandicaptenzorg gaan werken en dat is eerder een verrijking voor de maatschappij dan een risico. Eiser is het schoolvoorbeeld van een geslaagde re-integratie na een misstap door foute vrienden. Zijn misstap in 2018 en zijn detentie hebben hem doen inzien dat het criminele pad niet de juist manier is. Dit wordt ondersteund door diverse getuigenissen van ook professionals. Dit alles moet volgens eiser leiden tot toewijzing van de VOG-aanvraag op grond van het subjectieve criterium, dan wel leiden tot zulke twijfel dat gekeken moet worden naar de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, en op grond van die omstandigheden zijn aanvraag moet worden toegewezen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG, en dat daarover geen twijfel bestaat, zodat de omstandigheden waaronder strafbare feiten hebben plaatsgevonden niet bij de beoordeling betrokken hoeven te worden.
5. Verweerder heeft de relevante omstandigheden kenbaar betrokken bij de belangenafweging. Ook de belangen van eiser zijn meegewogen in de beoordeling en verweerder heeft toegelicht waarom hij ondanks eisers grote belang bij afgifte van de VOG en de door hem overgelegde positieve karakterverklaringen, tot de conclusie is gekomen dat de weging in het nadeel van eiser dient uit te vallen.
6. Dat enkele jaren zijn verstreken sinds het gepleegde feit van 2018 waarvoor eiser is veroordeeld, brengt niet mee dat de VOG alsnog afgegeven moet worden. Er is immers niet voor niets gezien de ernst van het voorval in 2018 (een geweldsmisdrijf ) in afwijking van het uitgangspunt dat voor jongeren een terugkijktermijn van 2 jaar van toepassing is, een terugkijktermijn van 4 jaar van toepassing die verlengd is met de termijn van zijn detentie.
7. Daarbij komt dat verweerder waarde heeft mogen hechten aan het feit dat eiser nadien weer met justitie in aanraking is gekomen, want er staat in het justitiële documentatie systeem nog een openstaand feit. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de periode sinds eisers contacten met justitie in het licht van de terugkijktermijn te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om de VOG te kunnen toewijzen.
8. De rechtbank is op grond van het voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een zwaarder gewicht toekomt aan het beperken van het risico voor de samenleving dan aan het belang van afgifte van de VOG en dat daarover geen twijfel bestaat, zodat de omstandigheden waaronder strafbare feiten hebben plaatsgevonden niet in de beoordeling betrokken behoeven te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eisers gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat de grond die ziet op het objectieve criterium worden ingetrokken. Deze grond behoeft dan ook geen beoordeling.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2021 door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
griffier
rechter
De rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit proces-verbaal te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.