ECLI:NL:RBMNE:2021:5211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
7876291 UC EXPL 19-6773
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurstandplaats woonwagen; renovatie woonwagencentrum door gemeente; nakoming renovatieovereenkomst; schadevergoeding aan bewoners

In deze zaak vordert familie [eiseres sub 3 (achternaam)] schadevergoeding van de Gemeente De Ronde Venen wegens verzakking van de standplaatsen op het woonwagencentrum. De Gemeente is eigenaar van de percelen waar het woonwagencentrum is gevestigd en heeft in 2013-2014 een revitaliseringsplan vastgesteld om de situatie te verbeteren. Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] en andere bewoners hebben huurovereenkomsten met de Gemeente, maar de Gemeente heeft nagelaten de gebreken aan de standplaatsen te verhelpen. De kantonrechter oordeelt dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade aan de woonwagen van [eiseres sub 3 (achternaam)], maar dat er sprake is van eigen schuld, waardoor de schadevergoeding wordt beperkt. De vorderingen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] worden afgewezen omdat zij geen huurovereenkomsten hebben of geen eigenaar zijn van de woonwagens. De Gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 2.500,00 aan [eiseres sub 3 (achternaam)] en moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7876291 UC EXPL 19-6773 aw/1370
Vonnis van 27 oktober 2021
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen: familie [eiseres sub 3 (achternaam)] ,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Gemeente De Ronde Venen,
zetelend te Mijdrecht,
verder ook te noemen: de Gemeente,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. V.T. Acar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 3 producties,
- de conclusie van antwoord met 3 producties,
- het tussenvonnis van 18 december 2019, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte aanvulling en overlegging producties 4 t/m 12 van de Gemeente,
- het vonnis in de incidenten in de zaak tussen de Gemeente en de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] met zaaknummer 8402060 UC EXPL 20-2127, waarin de kantonrechter op vordering van de Gemeente heeft bepaald dat voornoemde zaak wordt gevoegd met deze zaak,
- de aanvullende producties 4 t/m 6 van familie [eiseres sub 3 (achternaam)] ,
- de aanvullende producties 18 t/m 27 van de Gemeente,
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Op die zitting is ook de zaak tussen de Gemeente en de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] behandeld (zaaknr. 8402060 UC EXPL 20-2127). Mrs. Huurman en Acar hebben ter zitting ieder comparitie aantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat er is besproken. (In het kader van het wrakingsverzoek is op 20 april 2021 alsnog een proces-verbaal van de zitting opgemaakt.) Aan het slot van de zitting is met de gemachtigden afgesproken dat de Gemeente als eerste een akte zou nemen op 17 februari 2021 over de schadekwestie, waarna de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] bij antwoordakte zouden mogen reageren,
- de akte na comparitie van de Gemeente van 17 februari 2021, met de producties 28 en 29,
- de gemachtigden van de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] hebben daarna om uitstel gevraagd voor het nemen van een antwoordakte. Dat uitstel is verleend tot 14 april 2021,
- op 6 april 2021 heeft familie [eiseres sub 3 (achternaam)] een verzoek tot wraking ingediend tegen de behandelend kantonrechter, mr. Straver. Familie [A (achternaam)] heeft zich op 11 april 2021 achter het wrakingsverzoek geschaard. Daarop zijn beide procedures geschorst,
- de wrakingskamer heeft op 21 mei 2021 uitspraak gedaan, inhoudend dat de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] niet ontvankelijk worden verklaard in hun wrakingsverzoek,
- de procedures zijn vervolgens hervat. De zaken zijn per abuis naar de rol verwezen voor vonnis. De griffier van deze rechtbank heeft de gemachtigden van partijen per e-mailbericht van 5 augustus 2021 bericht dat de zaken na de uitspraak van de wrakingskamer per abuis naar de rol zijn verwezen voor vonnis en zij heeft de gemachtigden van de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] gevraagd of zij, zoals op de zitting van 19 januari 2021 was afgesproken, een antwoordakte willen nemen op de rolzitting van 8 september 2021,
- mr. Bijloo (gemachtigde van familie [A (achternaam)] ) heeft de kantonrechter per e-mail van 6 augustus 2021 bericht dat familie [A (achternaam)] van de geboden mogelijkheid gebruik wil maken om een antwoordakte te nemen op de rolzitting van 8 september 2021,
- mr. Huurman (gemachtigde van familie [eiseres sub 3 (achternaam)] ) heeft de kantonrechter op 12 augustus 2021 per e-mail bericht dat familie [eiseres sub 3 (achternaam)] afziet van het nemen van een antwoordakte op die rolzitting,
- familie [A (achternaam)] heeft op 8 september 2021 een antwoordakte met de producties 15 t/m 20 genomen,
- de Gemeente heeft bij akte op de producties 15 t/m 20 van familie [A (achternaam)] gereageerd,
- de kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat op 27 oktober 2021 in beide zaken vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat het over in deze rechtszaak?

2.1.
De Gemeente is eigenaar van de percelen aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] waar in 1986 een woonwagencentrum is opgericht met 4 standplaatsen. Sinds 2013/2014 zijn er in totaal 9 standplaatsen in gebruik, waaronder twee standplaatsen die door de bewoners zelf zijn gecreëerd en die door de Gemeente zijn gedoogd en één illegale standplaats. De geplaatste woonwagens worden gebruikt door drie families: [eiseres sub 3] en haar meerderjarige kinderen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en hun gezinnen (familie [eiseres sub 3 (achternaam)] ), eisers in deze rechtszaak, [A] en haar meerderjarige kinderen [B] en [C] en hun gezinnen (familie [A (achternaam)] ) en familie [D (achternaam)] (hierna samen ook te noemen: de bewoners).
2.2.
[eiseres sub 3] , [B] , [A] en [eiser sub 1] huren ieder van de Gemeente een standplaats op het woonwagencentrum. [C] en [eiseres sub 2] maken gebruik van de gedoogde standplaatsen die door de bewoners zelf zijn gecreëerd. Voor die standplaatsen hebben zij geen huurovereenkomsten gesloten met de Gemeente en de Gemeente ontvangt van hen geen vergoeding voor het gebruik.
2.3.
Familie [D (achternaam)] heeft de Gemeente in 2009 in rechte betrokken met een vordering tot vergoeding van de schade aan de woonwagens, die het gevolg is van de verzakking van de standplaatsen. De Gemeente is bij vonnis van 1 februari 2012 door de kantonrechter in Utrecht veroordeeld om aan familie [D (achternaam)] een schadevergoeding te betalen voor de schade aan de woonwagens (zaaknummers 445642 CU EXPL 05-13431 en 445653 CU EXPL 05-13434).
2.4.
In november 2011 is er in de woonwagen van [eiseres sub 3] brand ontstaan, waarbij de woonwagen is afgebrand en ook de woonwagen van [E] beschadigd is geraakt. De Gemeente heeft (al dan niet via haar verzekeraar) de schade aan [eiseres sub 3] en [E] vergoed.
2.5.
Naar aanleiding van de ontstane brandonveilige situatie op het woonwagencentrum en de verzakking van de standplaatsen heeft de Gemeente in 2013-2014 een nieuw woonwagenbeleid vastgesteld. Ter uitvoering van dat beleid heeft de Gemeente, na diverse gesprekken met de bewoners te hebben gevoerd, op 21 november 2013 een Revitaliseringsplan of Sociaal Plan vastgesteld (hierna: het Plan), met als uitgangspunt dat alle 9 op dat moment aanwezige hoofdbewoners een legale standplaats krijgen met voorzieningen en dat er een einde komt aan de onveilige, gedoogde of illegale situaties op het woonwagencentrum. Het Plan houdt verder in dat familie [D (achternaam)] achterblijft op het huidige terrein van het woonwagencentrum, waar drie standplaatsen worden gecreëerd die familie [D (achternaam)] van de Gemeente zal kopen en dat de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] verhuizen naar het nieuwe deel van het woonwagencentrum, dat is gelegen op het naastgelegen perceel dat de Gemeente met dat doel heeft aangekocht. Op het nieuwe deel komen 6 standplaatsen die volgens het Plan door woningcorporatie [onderneming 1] (en dus niet langer door de Gemeente) aan de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] zullen worden verhuurd. In de nieuwe situatie heeft elke familie dus drie standplaatsen. De Gemeente heeft voorzien in een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Verder is in het Plan onder andere vermeld wat de afmetingen en huurprijzen van de nieuwe standplaatsen zullen zijn. Als er vóór de revitalisering is voltooid een standplaats vrijkomt door vertrek van een huurder c.q. hoofdbewoner, dan wordt deze standplaats in de nieuwe situatie niet meer aangelegd. Het Plan gaat uit van maximaal 9 standplaatsen. In artikel 5.2 van het Plan is onder sub b. opgenomen dat het Plan eindigt op 31 juni 2014 of zoveel eerder als de revitalisering is afgerond.
2.6.
Familie [A (achternaam)] heeft op 18 december 2013 een zogenoemde verklaring tot medewerking ondertekend. In die verklaring is – kort gezegd – opgenomen dat zij medewerking zal verlenen aan de realisatie van de revitalisering van het woonwagencentrum volgens het Plan, waarvan zij verklaart op de hoogte te zijn. Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] heeft pas op 27 januari 2015, na afwikkeling van de brandschade (zie hiervoor onder 2.4.), een verklaring tot medewerking ondertekend.
2.7.
De Gemeente heeft vervolgens uitvoering gegeven aan het Plan. Zij heeft in juli 2015 een naast het woonwagencentrum gelegen perceel gekocht en is gestart met de noodzakelijke procedures voor bestemmingswijziging en aanbesteding. Op 24 oktober 2017 is het gewijzigde bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In mei 2018 heeft de Gemeente de benodigde toestemming van het Waterschap en goedkeuring van de welstandscommissie ontvangen voor de bouwplannen. Zij heeft de familie [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] in juli 2018 gevraagd mee te werken aan inspectie van de woonwagens door een expertisebureau voor de zogeheten nulmeting, om eventuele schade als gevolg van de verplaatsing te kunnen vaststellen. De families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] hebben sindsdien elke medewerking aan de uitvoering van het Plan geweigerd.
3. Wat wil familie [eiseres sub 3 (achternaam)] in deze rechtszaak en wat vindt de Gemeente daarvan?
3.1.
Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] eist dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de Gemeente haar verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakomt door de gebreken die het gevolg zijn van achterstallig onderhoud niet afdoende te verhelpen;
II. voor recht zal verklaren dat de Gemeente aansprakelijk is voor de niet nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst;
II. de Gemeente zal veroordelen om aan binnen 2 weken na het te wijzen vonnis te betalen aan [eiser sub 1] een schadevergoeding van € 42.000,00, aan [eiseres sub 2] een schadevergoeding van € 52.000,00 en aan [eiseres sub 3] een schadevergoeding van € 52.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen vanaf de datum van dagvaarding tot de voldoening en de proceskosten.
3.2.
Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] legt aan haar vorderingen – kort samengevat – ten grondslag dat tussen de Gemeente en [eiser sub 1] en tussen de Gemeente en [eiseres sub 3] huurovereenkomsten zijn gesloten voor een standplaats op het woonwagencentrum. Zij hebben de Gemeente herhaaldelijk aangesproken op de verzakking van die standplaatsen maar de Gemeente heeft geen actie ondernomen. Als gevolg van de verzakking zijn de woonwagens ernstig beschadigd geraakt. Zij vorderen daarom dat de Gemeente de schade aan de woonwagens aan hen zal vergoeden. De Gemeente heeft aan [eiseres sub 2] een stuk grond op het woonwagencentrum ter beschikking gesteld waarop zij een woonwagen heeft geplaatst. Zij houdt die grond netjes en dat is de tegenprestatie voor het gebruik. Er is volgens haar daarom sprake van een huurovereenkomst. Als de kantonrechter die redenering niet volgt, dan is sprake van een bruikleenovereenkomst. Ook in dat geval is de Gemeente op grond van de wet verplicht om aan haar de schade aan de woonwagen te vergoeden die het gevolg is van de gebrekkige standplaats, aldus familie [eiseres sub 3 (achternaam)] .
3.3.
De Gemeente voert als verweer – samengevat – aan dat zij ten opzichte van [eiser sub 1] niet verplicht is tot het vergoeden van enige schade aan de woonwagen als gevolg van de verzakking omdat hij geen eigenaar van de woonwagen is en dus geen schade in zijn vermogen heeft geleden. [eiseres sub 2] huurt geen standplaats van de Gemeente en zij kan de Gemeente daarom niet aanspreken op schade aan de woonwagen door een gebrek aan het gehuurde. Zij heeft zelf een stuk grond in gebruik genomen en daar een woonwagen geplaatst. De Gemeente heeft dat tijdelijk gedoogd omdat er plannen waren voor een nieuw woonwagencentrum waar ook [eiseres sub 2] een standplaats zou krijgen. Er bestaat tussen haar en de Gemeente geen verbintenisrechtelijke relatie en de Gemeente heeft ook niet onrechtmatig jegens haar gehandeld. Verder stelt de Gemeente dat het causaal verband tussen de schade aan de woonwagens en de verzakking van de standplaats niet is aangetoond, dat sprake is van eigen schuld van de bewoners en dat bij de berekening van de schadevergoeding rekening moet worden gehouden met de resterende levensduur van de woonwagens. De Gemeente vraagt de kantonrechter de vorderingen af te wijzen.

4.De beoordeling van de vorderingen van familie [eiseres sub 3 (achternaam)]

Heeft [eiser sub 1] recht op de gevorderde schadevergoeding? Nee
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser sub 1] in 2008 met instemming van de Gemeente de huur van de standplaats van zijn vader, [C] , heeft overgenomen. Hij is gaan wonen in de woonwagen die op de standplaats stond, waarin eerder zijn vader woonde. Ook zijn partijen het erover eens dat [C] met de Gemeente een huurkoopovereenkomst voor die woonwagen heeft gesloten. Volgens de Gemeente is niet [C] maar de Gemeente eigenaar van de woonwagen, omdat het overgrote deel van de termijnen die [C] op grond van de huurkoopovereenkomst aan de Gemeente verschuldigd is, onbetaald is gebleven. Volgens [eiser sub 1] had zijn vader in 2008 ruim de helft van het afgesproken bedrag afbetaald, maar hij betwist dat de Gemeente eigenaar van de woonwagen is. Wie van hen beiden eigenaar van de woonwagen is, de Gemeente of [C] , doet voor de beoordeling van de vordering van [eiser sub 1] echter niet ter zake. [C] is namelijk geen partij in deze rechtszaak en [eiser sub 1] , die in deze rechtszaak van de Gemeente schadevergoeding vordert, heeft niet gesteld op grond waarvan hij als eigenaar van de woonwagen zou moeten worden aangemerkt. Hij vordert dat de Gemeente de schade aan de door hem gebruikte woonwagen zal vergoeden die (volgens hem) het gevolg is van de verzakking van de standplaats. Hij vordert dus vermogensschade als bedoeld in artikel 6:96 BW, terwijl er in rechte van uit moet worden gegaan dat de woonwagen niet zijn eigendom is. Zijn vordering moet om die reden worden afgewezen. Wat hij verder nog heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn vordering hoeft niet meer besproken te worden.
Heeft [eiseres sub 2] recht op de gevorderde schadevergoeding? Nee
4.2.
[eiseres sub 2] maakt gebruik van een zogenoemde gedoogde standplaats, waarvoor zij aan de Gemeente geen huur betaalt. Haar standpunt dat zij toch een huurovereenkomst heeft omdat zij als tegenprestatie voor het gebruik de standplaats “netjes houdt”, wordt verworpen. Dat is geen tegenprestatie als bedoeld in de wet, die tot het oordeel zou kunnen leiden dat toch sprake is van een huurovereenkomst. [eiseres sub 2] heeft een stuk grond op het woonwagencentrum zonder toestemming van de Gemeente in gebruik genomen door op die grond een woonwagen te plaatsen. De Gemeente heeft dit sindsdien tijdelijk gedoogd, namelijk totdat de revitalisering van het woonwagencentrum is voltooid, waarbij ook [eiseres sub 2] een standplaats zal krijgen. Er is geen huurrelatie tussen haar en de Gemeente als het gaat om de gedoogde standplaats en zij kan de Gemeente daarom niet op grond van een huurovereenkomst aanspreken op de schade die zij lijdt door de verzakking van de gedoogde standplaats.
4.3.
Verder stelt zij dat tussen haar en de Gemeente een bruikleenovereenkomst bestaat voor de gedoogde standplaats. Op grond van de wet moet de Gemeente daarom de schade vergoeden die zij lijdt doordat de in bruikleen gegeven zaak gebrekkig is en schade heeft veroorzaakt aan haar woonwagen (artikel 7A:1790 BW).
4.4.
Dit standpunt van [eiseres sub 2] kan niet worden gevolgd. De door de Gemeente in bruikleen gegeven zaak is namelijk geen standplaats, maar een onbebouwd stuk grond op het woonwagencentrum dat [eiseres sub 2] zelf heeft uitgekozen en in gebruik genomen en dat zij destijds kennelijk geschikt heeft geacht om er een woonwagen te plaatsen. De Gemeente is daarbij niet betrokken geweest. [eiseres sub 2] heeft niet mogen verwachten dat die door de Gemeente vervolgens in bruikleen gegeven grond geschikt zou zijn als standplaats voor een woonwagen. De schade aan haar woonwagen die (volgens haar) het gevolg is van de ongeschikt gebleken ondergrond, komt daarom geheel voor haar rekening en risico. De door haar gevorderde schadevergoeding zal om die reden worden afgewezen. Wat zij verder nog ter onderbouwing van haar vordering heeft aangevoerd hoeft niet meer besproken te worden.
Heeft [eiseres sub 3] recht op de gevorderde schadevergoeding? Gedeeltelijk, namelijk op een bedrag van € 2.500,00
4.5.
[eiseres sub 3] vordert van de Gemeente betaling van een schadevergoeding van € 52.000,00 wegens schade aan haar woonwagen als gevolg van de verzakking van de standplaats. Zij beroept zich op de rapportages van de deskundige [onderneming 2] die in mei/augustus 2018 de schade heeft opgenomen en de deskundige [F] , die na de rapportage van [onderneming 2] in opdracht van [eiseres sub 3] een (ongedateerd) “Uitgebreid schaderapport door bodemdaling” heeft opgesteld (productie 5 van familie [eiseres sub 3 (achternaam)] ). De kantonrechter overweegt over die gestelde schade, die door de Gemeente gemotiveerd is betwist, als volgt.
Is er sprake van een gebrek aan de standplaats? Ja
4.6.
In rechte is naar het oordeel van de kantonrechter komen vast te staan dat de huidige standplaats van [eiseres sub 3] een gebrek heeft als bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW, dat voor rekening komt van de Gemeente als verhuurder. De Gemeente erkent namelijk dat een deel van de huidige standplaatsen op het woonwagencentrum is verzakt en zij heeft mede om die reden besloten het woonwagencentrum te revitaliseren, waarbij de nieuwe standplaatsen – in tegenstelling tot de huidige – zullen worden onderheid om verzakking in de toekomst te voorkomen. Blijkens de rapportage van [onderneming 2] is de woonwagen van [eiseres sub 3] geplaatst op een door de Gemeente aangewezen bestraat vak en is die bestrating niet gefundeerd of voorzien van een betonnen ondergrond, terwijl er sprake is van veengrond. Die constructie is zo instabiel dat het gebruik van schroefspindels door [eiseres sub 3] volgens de deskundige de verzakking niet heeft kunnen opvangen. Deskundige [F] concludeert in zijn rapportage eensluidend. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat in de rechtszaak die de familie [D (achternaam)] tegen de Gemeente heeft gevoerd in de periode 2010-2012 een deskundige is ingeschakeld die na onderzoek ter plaatse heeft geoordeeld dat de schade aan de woonwagens van [D (achternaam)] primair is veroorzaakt door zettingen van de ondergrond, waardoor de wagens zijn gaan zakken. Doordat de steunpunten zijn gaan zakken is de wagen op andere punten meer gaan dragen en zijn er vervormingen opgetreden. Ook schrijft de deskundige dat veen zettingsgevoelig is en dat veen grote verzakkingen vertoont bij funderingen op staal. De woonwagen van [D] waarop de deskundige doelt staat net als de woonwagen van [eiseres sub 3] op straatwerk en ook de woonwagen van [eiseres sub 3] is blijkens de rapportages van [onderneming 2] ernstig verzakt (vgl. het vonnis van de kantonrechter in Utrecht van 30 juni 2010 in de procedure tussen de Gemeente en [D] waarin de bevindingen van de deskundige zijn opgenomen, overgelegd door de Gemeente bij akte na comparitie als productie 28). Ook zonder dat [onderneming 2] de ondergrond (nogmaals) heeft onderzocht kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter worden geconcludeerd dat de huidige standplaats van [eiseres sub 3] een gebrek heeft waardoor deze aan haar niet het genot kan verschaffen dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst mocht verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort waarop de overeenkomst betrekking heeft. Van een goed onderhouden standplaats voor een woonwagen mag namelijk ten minste worden verwacht dat de ondergrond stabiel en sterk genoeg is om het gewicht van een woonwagen te dragen. De Gemeente moet als verhuurder worden geacht bekend te zijn met de conditie van de grond die zij als standplaats voor een woonwagen verhuurt. Dat de grond niet (zonder meer) geschikt is voor het gebruik als standplaats is een gebrek dat voor rekening van de Gemeente komt.
Causaal verband tussen gebrek en schade? Ja
4.7.
Uit de rapportages van [onderneming 2] en [F] blijkt voldoende dat er een causaal verband is tussen de verzakking van de standplaats en de door de deskundige geconstateerde schade aan de woonwagen. De Gemeente heeft dit weliswaar betwist, maar zij heeft niet gesteld en onderbouwd dat de schade – bestaande uit ernstige scheurvorming met lekkages tot gevolg – een andere oorzaak heeft. Haar betwisting is onvoldoende gemotiveerd en wordt om die reden verworpen. In rechte is het causaal verband tussen de verzakking van de standplaats en de schade aan de woonwagen komen vast te staan.
Is de Gemeente aansprakelijk voor de schade? Ja
4.8.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:208 BW is de Gemeente als verhuurder aansprakelijk voor de schade die [eiseres sub 3] lijdt als gevolg van het gebrek aan de standplaats. De Gemeente is eigenaar en verhuurder van de grond en zij had het gebrek aan de standplaats, de instabiele ondergrond, bij het aangaan van de huurovereenkomst moeten kennen.
Komen alle gevorderde herstelkosten voor vergoeding in aanmerking? Nee
4.9.
[onderneming 2] en [F] hebben een indicatie gegeven van de te maken herstelkosten. Daarbij hebben zij ook het herstel van de aansluiting op de nutsvoorzieningen als schade genoemd, volgens [onderneming 2] een bedrag van € 2.500,00, en het aanbrengen van spindels om de woonwagen te stellen, volgens [onderneming 2] een bedrag van € 5.000,00. De Gemeente heeft daartegen verweer gevoerd.
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat de deugdelijke aansluiting van de woonwagen op de nutsvoorzieningen voor rekening van [eiseres sub 3] komt als huurder van de standplaats en eigenaar van de woonwagen. Zij huurt van de Gemeente geen woonwagen met aansluiting op de nutsvoorzieningen, of een standplaats met een woonwagen die aangesloten is op de nutsvoorzieningen, maar alleen een standplaats met de mogelijkheid om de eigen woonwagen aan te sluiten op de nutsvoorzieningen. Als eigenaar van de woonwagen is zij ook zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van spindels om de woonwagen zonodig te kunnen stellen. Dit zijn geen kosten waarop zij de Gemeente als verhuurder van de standplaats kunnen aanspreken.
Moet er rekening worden gehouden met de ouderdom van de woonwagen? Ja
4.11.
De rapportages van [onderneming 2] dateren van mei/augustus 2018. De deskundige schat de ouderdom van de woonwagen van [eiseres sub 3] in 2018 op circa 22 jaar (bouwjaar circa 1996). [onderneming 2] gaat in de rapportages bij zijn berekeningen uit van een levensduur van maximaal 35 jaar. Blijkens de taxatiewijzer waarop de Gemeente zich beroept is de levensduur van een traditionele woonwagen 20 jaar en daarvan uitgaande is de levensduur van de woonwagen dus verstreken. In beide gevallen geldt dat het gaat om een oudere woonwagen van nu 25 jaar, die ook als geen sprake zou zijn geweest van verzakking op termijn opgeknapt of vervangen hadden moeten worden. Dit moet daarom meewegen in de berekening van de schadevergoeding. De herstelkosten zijn zo hoog dat herstel volgens de deskundige niet verantwoord is ten opzichte van de dagwaarde.
Is er sprake van eigen schuld? Ja
4.12.
Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101 BW).
4.13.
De Gemeente heeft aangevoerd dat in dit geval sprake is van eigen schuld omdat [eiseres sub 3] een veel grotere woonwagen op de standplaats heeft geplaatst dan waarvoor de standplaats is bedoeld, namelijk een woonwagen van maximaal 50 m2. De Gemeente verwijst naar het Bestemmingsplan dat gold sinds 1987 en dat naar aanleiding van de revitalisering van het woonwagencentrum moest worden gewijzigd omdat een deel van de aanwezige woonwagens een grotere oppervlakte had dan was toegestaan.
4.14.
De kantonrechter overweegt dat het primair de verantwoordelijkheid is van de eigenaar van een op te richten bouwwerk, in dit geval een woonwagen, om na te gaan of de ondergrond, in dit geval de gehuurde standplaats, geschikt is voor het bouwwerk dat erop wordt geplaatst als het gaat om de grootte en het gewicht daarvan in verhouding tot de draagkracht van de ondergrond. Als [eiseres sub 3] dit had onderzocht, dan had zij kunnen weten dat de standplaats niet bedoeld was voor een woonwagen groter dan 50 m2 en dan hadd zij ook kunnen weten dat de standplaats niet was onderheid terwijl het gaat om veengrond, dat is grond die bijzonder gevoelig is voor verzakking. [eiseres sub 3] heeft er bij aanvang van de huur dus niet vanuit mogen gaan dat zij de gehuurde standplaats kon gebruiken voor een woonwagen van ruim 75 m2 (de Gemeente heeft onbetwist gesteld dat de woonwagen van [eiseres sub 3] vóór de brand door een geplaatste aanbouw groter was dan de huidige 75 m2). De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat de Gemeente bij akte na comparitie een taxatiewijzer heeft overgelegd waaruit blijkt dat een traditionele woonwagen zoals [eiseres sub 3] bewoont qua grootte varieert tussen 30 m2 tot 60 m2.
4.15.
Daar komt nog bij dat deskundige [F] heeft verklaard dat hij de woonwagen in 2015, na de brand, in opdracht van [eiseres sub 3] grondig heeft gerenoveerd, rechtgezet en opnieuw opgebouwd. Bij die werkzaamheden stuitte hij toen al op het probleem dat de woonwagen zwaar verzakt was. Hij heeft dat gemeld aan [eiseres sub 3] en zij kon hem toen al vertellen dat er verzakkingsproblemen waren op de locatie (pagina 3 van de rapportage van [F] , productie 5 van familie [eiseres sub 3 (achternaam)] ). Bij het weer opbouwen en renoveren van de woonwagen na de brand, nadat zij daarvoor van (de verzekeraar van) de Gemeente een schadevergoeding had ontvangen van € 30.000,00, wist [eiseres sub 3] dat de standplaats was verzakt. Onder die omstandigheden mocht van haar als eigenaar van de (nieuw op te bouwen) woonwagen worden verwacht dat zij zonodig door een deskundige voorzorgsmaatregelen zou (laten) treffen, zodat de nieuw op te bouwen woonwagen niet direct opnieuw zou verzakken. Zij heeft op dit punt niet voldaan aan de wettelijke verplichting om haar schade te beperken. De realisatie van de nieuwe, onderheide standplaats heeft bovendien vertraging opgelopen doordat familie [eiseres sub 3 (achternaam)] , nadat de andere twee families al eind 2013 met de renovatie hadden ingestemd, tot 2015 heeft geweigerd met de Gemeente een renovatieovereenkomst te sluiten: [eiseres sub 3] heeft geëist dat de Gemeente eerst aan haar een schadevergoeding zou betalen waarmee zij haar woonwagen na de brand zou kunnen renoveren. Sinds 2018 weigert zij zonder redelijke grond de met de Gemeente in 2015 gesloten renovatieovereenkomst na te komen. De realisatie van de nieuwe standplaats heeft mede door haar handelen jarenlange vertraging opgelopen. De kantonrechter verwijst naar wat daarover is overwogen in de zaak tussen de Gemeente en de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] , die tegelijkertijd met deze rechtszaak is behandeld (zaaknummer 8402060 UC EXPL 20-2127). De kantonrechter acht in de gegeven omstandigheden dan ook billijk dat 90% van de gevorderde schade aan de woonwagen voor rekening van [eiseres sub 3] blijft wegens eigen schuld.
4.16.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de mate van eigen schuld en de ouderdom van de woonwagen, zal de kantonrechter de schadevergoeding die de Gemeente aan [eiseres sub 3] moet betalen op grond van artikel 6:97 BW begroten op € 2.500,00. De Gemeente zal worden veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres sub 3] te betalen. De wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen zal worden toegewezen vanaf 18 juni 2019, de datum waarop de eis is ingesteld.
Verklaringen voor recht
4.17.
De Gemeente is al sinds 2014 bezig met het realiseren van deugdelijke, nieuwe standplaatsen voor familie [eiseres sub 3 (achternaam)] en zij heeft familie [eiseres sub 3 (achternaam)] in 2018 gevraagd daaraan medewerking te verlenen, zoals afgesproken in de renovatieovereenkomsten. Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] heeft dat tot op vandaag geweigerd. Daarmee maakt zij het de Gemeente zelf onmogelijk om het gebrek aan de standplaats te verhelpen dan wel het onderhoud uit te voeren. Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] heeft bij de onder I. gevorderde verklaring voor recht, die ziet op de oude standplaatsen, ook geen belang gesteld. De onder I. gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
4.18.
De onder II. gevorderde verklaring voor recht is te onbepaald en zal om die reden eveneens worden afgewezen.
Proceskosten
4.19.
Familie [eiseres sub 3 (achternaam)] is aan te merken als de partij die (grotendeels) ongelijk heeft gekregen. Zij moet daarom de proceskosten van de Gemeente betalen. Vanwege de gezamenlijke behandeling met de zaak van de Gemeente tegen de families [eiseres sub 3 (achternaam)] en [A (achternaam)] zal de helft van het gebruikelijke salaris gemachtigde worden gerekend. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden tot vandaag begroot op € 1.090,00 aan salaris gemachtigde, te weten 2,5 punten x 0,5 x het tarief van € 872,00.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres sub 3] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.500,00 met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 18 juni 2019 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt familie [eiseres sub 3 (achternaam)] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.090,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt familie [eiseres sub 3 (achternaam)] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, en onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Gemeente volledig aan de veroordeling onder 5.2. voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.