ECLI:NL:RBMNE:2021:5207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
528321 / HA RK 21-248
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening en gebrek aan grond

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan over het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonend in Duitsland. Het verzoek was gericht tegen mr. M. Eversteijn, de behandelend rechter in een beroepsprocedure tegen de Belastingdienst. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 30 september 2021, maar een deel van de gronden was te laat ingediend. Daarnaast was een ander deel van het verzoek gericht op het verkrijgen van documenten, waarvan de rechtbank oordeelde dat verzoeker inmiddels over het opgevraagde proces-verbaal beschikte en dat het andere document door een andere instantie moest worden verstrekt.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de gang van zaken voorafgaand aan de zitting van 14 september 2021. Ook het verzoek om het proces-verbaal van deze zitting te ontvangen was niet meer relevant, aangezien verzoeker dit inmiddels had ontvangen. Het verzoek om de Catshuisbeschikking te verkrijgen, dat niet door de rechter maar door de Belastingdienst moest worden verstrekt, werd eveneens afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker misbruik maakte van het recht om een rechter te wraken, en dat er geen grond was voor de veronderstelling dat de rechter partijdig was.

De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. M.E. Heinemann en de leden mr. D.J. van Maanen en mr. G.A. Bos. De griffier mr. F.G.T. Russcher-Jansen was ook aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 528321 / HA RK 21-248
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 26 oktober 2021
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonend in [woonplaats] (Duitsland),
verder te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een e-mailbericht van verzoeker van 30 september 2021 met als bijlage het wrakingsverzoek gericht tegen mr. M. Eversteijn (het eerste wrakingsverzoek);
  • een e-mailbericht van verzoeker van 1 oktober 2021 met daarin het verzoek aan de wrakingskamer om het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2021 en een beschikking van de Belastingdienst aan hem te verstrekken;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 4 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 5 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 5 oktober 2021;
  • de schriftelijke reactie van mr. M. Eversteijn van 5 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 6 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 6 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 8 oktober 2021;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 8 oktober 2021 met daarin onder meer het verzoek tot uitstel van de zitting van de wrakingskamer;
  • een e-mail van het secretariaat van de wrakingskamer van 11 oktober 2021 met daarin de mededeling dat de wrakingskamer het verzoek tot uitstel afwijst. Als bijlage bij deze e-mail is het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2021 bijgevoegd;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 11 oktober 2021 met daarin een wrakingsverzoek gericht tegen de wrakingskamer (het tweede wrakingsverzoek);
  • een e-mail van het secretariaat van de wrakingskamer van 12 oktober 2021 om 09.54 uur met daarin de mededeling dat de wrakingskamer het tweede wrakingsverzoek buiten behandeling laat en dat de zitting doorgang zal vinden;
  • een e-mail van verzoeker van 12 oktober 2021 om 11.17 uur waarin hij meedeelt te persisteren in het wrakingsverzoek van de wrakingskamer;
  • een e-mail van verzoeker van 12 oktober 2021 om 11.35 uur waarin hij vraagt wanneer zijn ingediende klacht wordt behandeld.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 oktober 2021 om 11.30 uur in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer) op een Skypezitting. Bij de mondelinge behandeling is (via Skype) verschenen de heer [A] , namens de Belastingdienst. Verzoeker is niet verschenen. Uit het feit dat verzoeker om 11.35 uur nog een e-mail aan de wrakingskamer heeft gestuurd leidt de wrakingskamer af dat verzoeker heeft besloten niet deel te nemen aan de zitting en dat het niet aan eventuele problemen met Skype heeft gelegen dat hij niet is verschenen. De rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
Verzoeker heeft ook na de zitting nog verschillende e-mailberichten gestuurd aan de wrakingskamer. De inhoud van deze e-mailberichten verschillen niet wezenlijk van de emailberichten die wrakingskamer voorafgaand aan de zitting heeft ontvangen. De wrakingskamer heeft verzoeker daarom laten weten niet meer op zijn e-mailberichten te reageren, tenzij de wrakingskamer dat noodzakelijk acht.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer

2.1.
Verzoeker heeft een dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het eerste wrakingsverzoek de wrakingskamer gewraakt. Aan dit verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat hij geen enkel geloof meer heeft in de onafhankelijkheid van de rechtbank, omdat stukken te laat (het proces-verbaal van 14 september 2021) of niet (de Catshuisbeschikking) aan hem ter beschikking zijn gesteld.
2.2.
De wrakingskamer heeft dit verzoek tot wraking van de wrakingskamer buiten behandeling gesteld. Dit omdat verzoeker met dit nieuwe wrakingsverzoek evident misbruik maakte van het recht om een rechter te wraken. Dit wrakingsverzoek gaat namelijk niet over de vooringenomenheid van de wrakingskamer. Het verzoek lijkt slechts te zijn ingediend om als drukmiddel te gebruiken om bepaalde documenten te verkrijgen. Behalve dat de wrakingskamer niet over de gevraagde Catshuisbeschikking beschikt, is dit ook geen grond voor wraking. Voorgaande beslissing is op 12 oktober 2021 gegeven en per e-mail aan verzoeker meegedeeld. Dat verzoeker daarna heeft gemaild te persisteren in dit wrakingsverzoek, maakt deze uitkomst niet anders.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M. Eversteijn als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 21/3156. Deze zaak betreft een beroepschriftprocedure van verzoeker met als verweerder de Belastingdienst. Verzoeker wil in het kader van de toeslagenaffaire gebruik maken van de zogenaamde Catshuisregeling, maar heeft nog geen beschikking van de Belastingdienst ontvangen. In de zaak staat de vraag centraal of verzoeker een aanvraag bij de Belastingdienst heeft ingediend en zo ja, of de Belastingdienst heeft nagelaten daar tijdig op te beslissen. De zaak is op 14 september 2020 behandeld. De Belastingdienst heeft op de zitting toegezegd binnen twee weken een besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker.
3.2.
Verzoeker heeft op 30 september 2021 het wrakingsverzoek ingediend. Een deel van de wrakingsgronden gaat over de gang van zaken voorafgaand aan de zitting van 14 september 2021, een ander deel van de wrakingsgronden over de gang van zaken op de zitting van 14 september 2021. Daarnaast heeft verzoeker de wrakingskamer meermaals per e-mail laten weten geen vertrouwen te hebben in de rechter, dan wel de rechtbank, omdat hij niet beschikt over het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2021 en de Catshuisbeschikking.
3.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat uit zowel de gang van zaken voorafgaand aan de zitting als tijdens de zitting geen vooringenomenheid blijkt. Verder leidt de door de verweerder overschreden termijn voor toezending van de toegezegde besluitvorming niet tot conclusie dat de rechter partijdig zou zijn. Wat betreft het proces-verbaal van de zitting heeft de rechter naar voren gebracht dat zij en de griffier van de zitting van plan waren het proces-verbaal aan verzoeker te sturen, maar dat zij door het wrakingsverzoek hieraan niet konden voldoen. Dit laatste doet ook niet af aan haar onpartijdigheid.
3.4.
De heer Heitling heeft namens de Belastingdienst op de zitting van de wrakingskamer meegedeeld dat de beschikking waar verzoeker om vraagt inmiddels is verstuurd naar zijn adres in Duitsland.

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Omstandigheden voorafgaand aan en op de zitting
4.2.
Artikel 8:18 Awb bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Een deel van het wrakingsverzoek heeft betrekking op de gang van zaken voorafgaand aan de zitting van 14 september 2021 en op de gang van zaken op deze zitting. Omdat het wrakingsverzoek pas op 30 september 2021 is ingediend, is van het onverwijld doen van het wrakingsverzoek in de zin van genoemd artikel geen sprake. De wrakingskamer zal verzoeker voor wat betreft dat deel van het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Proces-verbaal
4.3.
Het wrakingsverzoek gaat ook over het feit dat de rechter het proces-verbaal van de zitting niet aan verzoeker heeft verstrekt. Inmiddels heeft verzoeker het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2021 van de wrakingskamer ontvangen. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij dit onderdeel van het wrakingsverzoek. Naar het oordeel van de wrakingskamer is verzoeker ook voor wat betreft dit deel van het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk.
Catshuisbeschikking
4.4.
Tot slot heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek gegrond op het feit dat hij de door de Belastingdienst op de zitting van 14 september 2021 toegezegde beschikking nog niet heeft ontvangen. Dit onderdeel van het wrakingsverzoek gaat niet over het handelen van de rechter, maar over dat van een derde. Dit betekent dat verzoeker ook voor dit onderdeel van zijn wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Conclusie
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking is gericht, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 21/3156 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E. Heinemann, voorzitter, mr. D.J. van Maanen en mr. G.A. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.