In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan over het wrakingsverzoek van een verzoeker, wonend in Duitsland. Het verzoek was gericht tegen mr. M. Eversteijn, de behandelend rechter in een beroepsprocedure tegen de Belastingdienst. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 30 september 2021, maar een deel van de gronden was te laat ingediend. Daarnaast was een ander deel van het verzoek gericht op het verkrijgen van documenten, waarvan de rechtbank oordeelde dat verzoeker inmiddels over het opgevraagde proces-verbaal beschikte en dat het andere document door een andere instantie moest worden verstrekt.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de gang van zaken voorafgaand aan de zitting van 14 september 2021. Ook het verzoek om het proces-verbaal van deze zitting te ontvangen was niet meer relevant, aangezien verzoeker dit inmiddels had ontvangen. Het verzoek om de Catshuisbeschikking te verkrijgen, dat niet door de rechter maar door de Belastingdienst moest worden verstrekt, werd eveneens afgewezen. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker misbruik maakte van het recht om een rechter te wraken, en dat er geen grond was voor de veronderstelling dat de rechter partijdig was.
De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter mr. M.E. Heinemann en de leden mr. D.J. van Maanen en mr. G.A. Bos. De griffier mr. F.G.T. Russcher-Jansen was ook aanwezig. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.