ECLI:NL:RBMNE:2021:5206
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 607.000,- voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 560.000,-, maar eiseres was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning per 1 januari 2020 in geschil is. Eiseres stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 438.000,-. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren.
Eiseres voerde aan dat er een andere referentiewoning beschikbaar was die identiek zou zijn aan haar woning, maar de rechtbank oordeelde dat de woningen niet identiek waren en dat er niet voldaan was aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.