ECLI:NL:RBMNE:2021:5203

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1313
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woning en toezegging tot vergoeding kosten NEN-meting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 279.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2018. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de waarde van de woning is vergeleken met referentiewoningen in dezelfde wijk. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en stelde een lagere waarde van € 250.000,- voor. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix werd als een valide methode beschouwd om de waarde te bepalen.

Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de heffingsambtenaar heeft toegezegd de kosten van een door eiser uitgevoerde NEN-meting van € 90,- en het griffierecht van € 49,- te vergoeden. Deze toezeggingen zijn echter niet in de beslissing van de rechtbank meegenomen, maar blijven tussen eiser en verweerder. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder.

Procesverloop

In de beschikking van 31 maart 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 279.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018 en de toestandsdatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 19 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
Partijen hebben er schriftelijk mee ingestemd om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 26 oktober 2021.

Overwegingen

1.De woning is een in 2017/2018 gebouwde tussenwoning met berging/schuur en parkeerplaats. De woning heeft een oppervlakte van ongeveer 113 m2 en ligt op een kavel van 106 m2.
2.Op de toestandsdatum 1 januari 2019 was de woning gereed en opgeleverd. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs, naar het prijspeil op 1 januari 2018, die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning in de staat waarop hij op 1 januari 2019 verkeerde, zou zijn betaald.
3.Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 250.000,-. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde en heeft om die te onderbouwen een taxatiematrix overgelegd.
4.Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
5.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, die in dezelfde wijk zijn gelegen en waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6.Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
7.Eiser voert aan dat verweerder bij de waardevaststelling van een te grote oppervlakte van 126 m2 is uitgegaan. Verweerder erkent dit en is in de taxatiematrix uitgegaan van de volgens eiser juiste oppervlakte van 113 m2. Uit de taxatiematrix blijkt dat ook indien van deze kleinere oppervlakte wordt uitgegaan, de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De verkopen van de in de taxatiematrix opgenomen referentiewoningen zijn naar het oordeel van de rechtbank geschikt om de waarde van de woning uit af te leiden. Verweerder heeft de verkoopprijzen geïndexeerd naar de waardepeildatum. Vervolgens heeft hij de aldus verkregen prijs verminderd met de waarde van de berging/schuur en waar van toepassing de parkeerplaats. Daarna heeft hij de resterende prijs verminderd met de waarde van de grond, die hij met een vaste grondstaffel heeft bepaald. Het resterend bedrag voor de opstal heeft hij gedeeld door de oppervlakte, wat een woningwaarde per m2 oplevert. De gemiddelde woningwaarde per m2 van de referentiewoningen is € 2528,-. Voor de opbouw van de waarde van woning heeft verweerder € 1.882,- gehanteerd. Dat is € 662,- lager, wat bij een oppervlakte van 113 m2 overeenkomt met een waarde van € 72.998,-. De rechtbank begrijpt dat eiser van de veronderstelling is uitgegaan dat een kleinere oppervlakte zou leiden tot een lagere WOZ-waarde. De rechtbank toetst echter niet de waarde van onderdelen van de woning, of een vierkantemeterprijs waar verweerder van uit is gegaan, maar gebruikt die slechts als hulpmiddel om de totale vastgestelde waarde te toetsen. En die is naar het oordeel van de rechtbank dus niet te hoog.
8.Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9.Om zijn grond te onderbouwen dat de woning een oppervlakte heeft van 113 m2 heeft eiser een eigen NEN 2580 meting laten uitvoeren. Verweerder heeft toegezegd de kosten van die meting ten bedrage van € 90,- in de bezwaarprocedure over het belastingjaar 2021 te vergoeden. Omdat de verkeerde oppervlakte ook de reden was om in beroep te komen, heeft verweerder daarnaast toegezegd het griffierecht van deze procedure ten bedrage van € 49,- te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder deze toezeggingen nakomt, maar dat is iets tussen eiser en verweerder wat in deze procedure niet in de beslissing wordt meegenomen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.M.J.H. Muijlaert, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat