ECLI:NL:RBMNE:2021:5197
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- R. Moed
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] vastgesteld op € 642.000,- per 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 juli 2021, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar wel zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd om de waarde te betwisten, waaronder de veroudering van de woning en de staat van de omgeving. De rechtbank heeft deze argumenten echter niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de relevante factoren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.