ECLI:NL:RBMNE:2021:5196

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/2796
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep na toekenning IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had in eerste instantie een uitkering op grond van de Ziektewet, maar in een besluit van 21 april 2020 werd haar recht op deze uitkering ingetrokken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 9 juli 2020. Vervolgens heeft verzoekster beroep ingesteld tegen dit besluit.

Op 5 oktober 2021 heeft verweerder echter besloten om verzoekster een uitkering toe te kennen op basis van de Inkomensvoorziening Volledig duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA), met terugwerkende kracht vanaf 14 januari 2019. Dit leidde ertoe dat verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar zij verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder heeft aangegeven geen verweer te voeren tegen de proceskostenveroordeling, mits deze op basis van de geldende regelgeving plaatsvond.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 2.665,48, inclusief de kosten voor rechtsbijstand en medische kosten. Tevens is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. E.R. Lambooy)

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder besloten dat verzoekster na de herstelverklaring per 28 april 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet.
In het besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 5 oktober 2021 heeft verweerder beslist dat aan verzoekster vanaf 14 januari 2019 een uitkering zal worden toegekend op grond van de Inkomensvoorziening Volledig duurzaam Arbeidsongeschikten (IVA). In de begeleidende brief bij dat besluit heeft verweerder vermeld dat de herstelverklaring per 28 april 2020 zal vervallen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen verweer voert tegen het verzoek om veroordeling in de proceskosten mits deze veroordeling plaatsvindt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht alsmede het Besluit tarieven in strafzaken.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.282,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor het indienen van beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1. De door verzoekster gemaakte medische kosten stelt de rechtbank conform de door verzoekster overgelegde nota vast op een bedrag van € 1.383,48. De aan verzoekster te vergoeden proceskosten komen daarmee op een totaal van € 2.665,48.
5. De rechtbank wijst er voorts op dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 2.665,48.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 27 oktober 2021. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.