ECLI:NL:RBMNE:2021:5195

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 20/3309
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak over proceskosten na intrekking beroep op basis van nader besluit na deskundigenbericht

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.J. Hoogeveen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door S.N. Westmaas-Kanhai. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 augustus 2020, dat haar Ziektewetuitkering beëindigde. Na een deskundigenbericht heeft verweerder het besluit gewijzigd op 17 augustus 2021, waardoor de uitkering werd voortgezet. Verzoekster trok haar beroep in en verzocht om een proceskostenveroordeling, waarop verweerder akkoord ging conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat de proceskosten voor de rechtsbijstand van verzoekster vastgesteld konden worden op € 1.496,-, en de kosten voor de ingeschakelde deskundige op € 2.601,50, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 4.097,50 dat verweerder aan verzoekster moest vergoeden. Tevens werd verweerder verplicht om het griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.J. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai)

Procesverloop

Verzoekster had beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 31 augustus 2020, over de beëindiging van haar Ziektewetuitkering. Nadat op verzoek van de rechtbank een deskundigenbericht is uitgebracht, heeft verweerder dit besluit gewijzigd met het besluit van 17 augustus 2021 en is de Ziektewetuitkering voortgezet. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken.
Verzoekster heeft daarbij verzocht om een proceskostenveroordeling. Verweerder heeft laten weten daarmee akkoord te gaan conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en het Besluit tarieven in strafzaken 2003.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
3. In het besluit van 17 augustus 2021 heeft verweerder al een proceskostenvergoedingvoor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
4. Met het nieuwe besluit is verweerder geheel tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster. In het Bpb is bepaald welke kosten er dan vergoed moeten worden.
5. De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Deze punten hebben een waarde van € 748,- met een wegingsfactor 1.
6. De rechtbank vindt het redelijk dat verzoekster een deskundige heeft ingeschakeld tijdens de beroepsprocedure. De kosten die daarvoor zijn gemaakt moet verweerder vergoeden, voor zover die redelijk zijn. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 geldt een maximumtarief van € 134,04 per uur. De factuur van de deskundige vermeldt bedragen van € 1.375,- voor verzekeringsgeneeskundige expertise en € 775,- voor arbeidsdeskundige expertise, beide exclusief btw. De factuur vermeldt niet hoeveel uren de deskundige heeft besteed, maar de rechtbank kan op basis van het hiervoor vermelde maximumtarief vaststellen dat de werkzaamheden afgerond 11 uur voor de verzekeringsgeneeskundige expertise en 6 uur voor de arbeidsdeskundige expertise hebben mogen zijn. Dat vindt de rechtbank een redelijk aantal uren. De kosten voor de door verzoekster ingeschakelde deskundige stelt de rechtbank dan ook vast op € 2.601,50 inclusief btw, overeenkomstig diens factuur.
7. De door verweerder te vergoeden proceskosten zijn in totaal dus € 4.097,50.
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 4.097,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
F. Hoogbruin, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.