In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], en de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren. De zaak betreft een geschil over de vastgestelde waarde van onroerende zaken voor het belastingjaar 2020, waarbij de waarde door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 343.000,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van bezwaar zouden ontbreken. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er wel degelijk bezwaargronden waren ingediend. Verweerder erkende in zijn verweerschrift dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en stelde voor de waarde te verlagen tot € 305.000,-. Eiseres heeft echter niet op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een online zitting, maar eiseres maakte bezwaar tegen deze online zitting. Uiteindelijk is het verzoek van eiseres om een fysieke zitting toegewezen, en de zaak is behandeld op 21 oktober 2021. Na de zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase, en dat de heffingsambtenaar een nieuwe uitspraak op het bezwaar moest nemen, waarbij eiseres voorafgaand aan die uitspraak gehoord moest worden.