ECLI:NL:RBMNE:2021:5192

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/2361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot nachtopvang en maatschappelijke voorzieningen onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 13 april 2021, waarin zijn bezwaar tegen de verlenging van de toegang tot nachtopvang werd afgewezen. Eiser had eerder toegang gekregen tot maatschappelijke opvang, maar zijn verzoek om verlenging van de nachtopvang werd slechts tot 1 november 2020 toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser voldoende procesbelang heeft, ondanks dat de periode waarover het geschil gaat inmiddels verstreken is. De rechtbank oordeelt dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor toekomstige situaties.

De rechtbank heeft overwogen dat de gemeente verantwoordelijk is voor de maatschappelijke ondersteuning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiser heeft aangevoerd dat verweerder geen onderscheid heeft gemaakt tussen de toegang tot maatschappelijke opvang en nachtopvang, en dat hij geen gebruik kan maken van andere voorzieningen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de gemeente voldoende beleidsruimte heeft om voorwaarden te stellen aan de toegang tot opvang en dat de termijn van drie maanden voor de nachtopvang redelijk is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat geen van zijn gronden slagen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en

het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigden: mr. W. van Beveren en M. Zwart).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de toegang tot de nachtopvang voor eiser verlengd wordt tot 1 november 2021.
Bij besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een hybride zitting plaatsgevonden op 11 oktober 2021. De gemachtigde van eiser was aanwezig middels een Skype-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft bij besluit van 4 maart 2020 toegang tot de maatschappelijke opvang gekregen voor de periode tot 1 augustus 2020. Op 21 augustus 2020 heeft eiser verzocht om een verlenging van de toegang tot de nachtopvang. Dit verzoek is toegewezen tot 1 november 2020. Op 6 oktober 2020 is eiser vertrokken en heeft hij sindsdien geen gebruik meer gemaakt van de nachtopvang.
2. Het geschil gaat over de verlenging van de toegang tot maatschappelijke opvang tot 1 november 2020 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
3. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoende procesbelang heeft, omdat het geschil over een reeds verstreken periode gaat. Verweerder wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juli 2021. [1]
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Eiser beroept zich erop dat hij ook na 1 november 2020 recht zou moeten hebben op toegang en dat door het besluit van verweerder dat recht is vervallen. De rechtbank zal daarom het beroep inhoudelijk behandelen.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat alleen de toegang tot de nachtopvang verlopen is. Eiser kan altijd gebruik blijven maken van de andere maatschappelijke voorzieningen, ook als hij geen toegang heeft tot de nachtopvang. In overeenstemming met het verzoek van eiser is de verlenging voor de nachtopvang voor drie maanden afgegeven. Deze opvang dient zo kort mogelijk te zijn. Dit blijkt uit de memorie van toelichting op de Wmo.
6. Eiser voert in beroep aan dat verweerder geen onderscheid heeft gemaakt tussen het recht op toegang tot de maatschappelijke opvang en het recht op toegang tot de nachtopvang.
Eiser kan geen gebruik maken van andere maatschappelijke voorzieningen van verweerder, zoals medische hulp. Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat de einddatum van de opvang niet klopt. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verlenging voor maar drie maanden is afgegeven. Tot slot stelt eiser dat de nachtopvang ten onrechte is beëindigd.
7. Op grond van artikel. 2.1.1 Wmo is de gemeente verantwoordelijk om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. In artikel 1.2.1 Wmo is bepaald dat de gemeente een maatwerkvoorziening voor opvang regelt.
8. Uit artikel 2.3.3 lid 2 Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Utrecht 2020 volgt dat het college voorwaarden stelt aan het toekennen van opvang in een maatwerkvoorziening. Deze voorwaarden hebben te maken met het bereiken van een als noodzakelijk vastgesteld doel. In het derde lid is beschreven dat het college beleidsregels kan maken over de manier en de procedure voor het beoordelen van de noodzaak tot het bieden van opvang.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser toegang had tot nachtopvang tot 1 november 2020. Over de duur van de verlenging van de nachtopvang overweegt de rechtbank het volgende. In de memorie van toelichting staat dat de bedoeling van opvang is dat iemand zo snel mogelijk weer op eigen kracht mee kan doen aan de samenleving. Verweerder heeft beleidsruimte om de toegang tot opvang nader in te vullen en voorwaarden hieraan te stellen. Het is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever dat de opvang een tijdelijk karakter heeft, waarin iemand gestimuleerd wordt om meer zelfredzaam te worden of overgeplaatst wordt naar een andere voorziening. Een termijn van eerst zes maanden en daarna drie maanden verlenging acht de rechtbank daarom een redelijke termijn.
De rechtbank kan eiser niet volgen in het standpunt dat de toegang tot nachtopvang door verweerder beëindigd is. De verlenging is afgegeven voor de gevraagde termijn van drie maanden en is vanwege het verstrijken van deze periode afgelopen.
10. Ook kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat de gemeente eiser andere voorzieningen, waaronder medische zorg voor de toekomst zou hebben ontnomen. Dat blijkt niet uit het betreden besluit en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser altijd recht houdt op maatschappelijke voorzieningen, zoals medische hulp en eten. Hiervoor kunnen mensen in Utrecht altijd terecht.
11. Uit het voorgaande volgt dat geen van de gronden van eiser slagen en het beroep dus ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.