ECLI:NL:RBMNE:2021:5188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
9022436 UC EXPL 21-1293
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premie autoverzekering en beëindiging van verzekering na overdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Goudse Schadeverzekeringen N.V. en een gedaagde partij. Goudse Schadeverzekeringen vorderde betaling van premie voor een autoverzekering die volgens hen was afgesloten door de gedaagde. De gedaagde ontkende echter de overeenkomst te hebben gesloten en stelde dat hij de auto, waarvoor de verzekering was afgesloten, inmiddels had overgedragen en gesloopt. De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld op 13 juli 2021 en een tussenuitspraak gedaan, waarbij partijen werden opgedragen om stukken aan te leveren ter onderbouwing van hun stellingen.

De kantonrechter oordeelde dat Goudse Schadeverzekeringen voldoende bewijs had geleverd dat de overeenkomst tot stand was gekomen. Het verweer van de gedaagde werd als niet aannemelijk beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de verzekering was beëindigd op het moment dat de auto aan een derde was overgedragen en gesloopt, op basis van artikel 7:948 lid 2 BW. De kantonrechter stelde vast dat de gedaagde nog vier maanden premie verschuldigd was, ter waarde van € 412,40, en dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet konden worden toegewezen omdat deze niet correct waren onderbouwd.

Daarnaast werd de wettelijke rente toegewezen vanaf 30 januari 2020, omdat de gedaagde vanaf dat moment in verzuim was. De kantonrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Goudse Schadeverzekeringen, die in totaal zijn begroot op € 987,22. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9022436 UC EXPL 21-1293 DS/1286
Vonnis van 13 oktober 2021
inzake
de naamloze vennootschap
Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Gouda,
verder ook te noemen Goudse Schadeverzekeringen
eisende partij,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de zaak mondeling behandeld op 13 juli 2021. Daarbij is mondeling een tussenuitspraak gedaan. De kantonrechter heeft partijen opgedragen stukken aan te leveren om daarmee hun stellingen te onderbouwen.
1.2.
Partijen hebben stukken ingestuurd voor de rolzitting van 11 augustus 2021. Partijen mochten over en weer nog op elkaars stukken reageren. Van die mogelijkheid heeft alleen Goudse Schadeverzekeringen gebruik gemaakt.
1.3.
Het was de bedoeling dat de kantonrechter op 22 september 2021 uitspraak zou doen. Wegens vakantie en andere werkzaamheden is dat helaas niet gelukt. Daarom is besloten dat vandaag de uitspraak zal zijn.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[gedaagde] is met ingang van april 2019 met een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: de auto), aan het verkeer gaan deelnemen. Die auto stond op naam van zijn broer, maar hij heeft toestemming gekregen er mee te gaan rijden.
2.2.
Volgens Goudse Schadeverzekeringen heeft [gedaagde] met ingang van 7 april 2019 via [bedrijfsnaam] BV bij haar een WA-verzekering afgesloten (hierna: de overeenkomst). [gedaagde] heeft als bewijs daarvan een polisblad met voorwaarden “Privé Pakket Online” ontvangen. Daarin staat vermeld dat de verzekering dagelijks opzegbaar is vanaf één jaar na ingangsdatum met een opzegtermijn van één maand. De maandpremie bedroeg € 103,10 (inclusief assurantiebelasting). Behalve over de maand juli 2019 kon Goudse Schadeverzekeringen de maandelijkse premie niet incasseren wegens saldotekort of ontbreken van akkoord. Goudse Schadeverzekeringen heeft [gedaagde] daar iedere maand een brief over gestuurd naar zijn toenmalige woonadres. Goudse Schadeverzekeringen heeft de verzekering wegens de wanbetaling opgeschort met ingang van 14 mei 2019 en beëindigd met ingang van 7 november 2019.
2.3.
Goudse Schadeverzekeringen vordert betaling van 6 maanden premie (periode 7 april 2019 tot 7 november 2019, waarbij de premie over de maand juli 2019 is betaald), zijnde in hoofdsom € 618,60, vermeerderd met € 112,28 aan buitengerechtelijke kosten en rente over de hoofdsom.
2.4.
[gedaagde] ontkent de overeenkomst te hebben gesloten. Bij de mondelinge behandeling heeft hij toegelicht dat hij wel een verzekering voor de auto af wilde sluiten in april 2019. Daarover heeft hij gebeld met [A] van [bedrijfsnaam] BV, die de premie zou berekenen. Die premie vond hij te hoog. Daarom heeft hij de auto een paar weken daarna verzekerd bij de ANWB. Bij conclusie van antwoord heeft [gedaagde] gesteld dat de auto op 27 augustus 2019 naar Marokko is afgevoerd en daar is gesloopt. Ook om die reden vindt hij dat hij niet de gevorderde premie hoeft te betalen.

3.Wat de kantonrechter ervan vindt

3.1.
De kantonrechter zal de vordering van Goudse Schadeverzekeringen gedeeltelijk toewijzen, omdat ze vindt dat Goudse Schadeverzekeringen voldoende heeft onderbouwd dat partijen de overeenkomst hebben gesloten. Het verweer dat [gedaagde] heeft gevoerd is niet aannemelijk en gaat daarom niet op. Wel vindt de kantonrechter dat de premie niet meer verschuldigd is met ingang van één maand vanaf het moment dat de auto is overgedragen aan een derde en vervolgens (in Marokko) is gesloopt. Op grond van artikel 7:948 lid 2 BW vervalt dan namelijk de overeenkomst. [gedaagde] heeft bewijsstukken overgelegd dat de auto is gesloopt, maar is onduidelijk over het moment waarop de auto is overgedragen aan een derde. De kantonrechter ziet echter aanknopingspunten om 7 september 2019 als einddatum aan te houden. De kantonrechter zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing komt.
Waarom gaat de kantonrechter ervan uit dat de overeenkomst is gesloten?
3.2.
Goudse Schadeverzekeringen heeft na de mondelinge behandeling een digitaal aanvraagformulier overgelegd dat [gedaagde] volgens haar heeft ingediend. [gedaagde] heeft op dit stuk niet meer gereageerd. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat dit stuk de basis is geweest voor de overeenkomst en dat de overeenkomst langs elektronische weg tot stand is gekomen doordat Goudse Schadeverzekeringen akkoord is gegaan met deze aanvraag. In die aanvraag staan alle belangrijke onderdelen van de overeenkomst, waaronder de premie, vermeld.
3.3.
Het verweer dat [gedaagde] heeft gevoerd heeft hij na de mondelinge behandeling niet aannemelijk gemaakt. [gedaagde] heeft namelijk alleen gegevens van de ANWB overgelegd waaruit blijkt dat hij daar de auto verzekerd heeft gehad van 12 juni 2019 tot 12 augustus 2019. Dat de auto dus ergens anders verzekerd is geweest (zoals [gedaagde] stelde) in de periode april 2019 tot 12 juni 2019 blijkt nergens uit. Meer voor de hand liggend lijkt dat [gedaagde] op zoek is gegaan naar een andere verzekering toen Goudse Schadeverzekeringen met ingang van 14 mei 2019 de dekking opschortte omdat de premie niet werd betaald. De verzekering bij de ANWB was namelijk ook duurder dan die bij Goudse Schadeverzekeringen. Het is dus niet aannemelijk dat [gedaagde] daar eerder voor gekozen zou hebben omdat hij stelt dat hij de prijs een belangrijk punt vond.
3.4.
Dat betekent dat [gedaagde] vanaf 12 juni tot 12 augustus 2019 dubbel verzekerd is geweest. Maar dat is iets dat voor zijn rekening en risico moet blijven. Hij had namelijk, als hij van de verzekering af wilde, de verzekering op moeten zeggen. Dat heeft hij niet gedaan, maar Goudse Schadeverzekeringen in de veronderstelling laten verkeren dat hij de achterstallige premie zou betalen. Goudse Schadeverzekeringen heeft namelijk twee gespreksnotities overgelegd van 6 juni 2019 waarin staat dat [gedaagde] heeft gebeld naar aanleiding van de openstaande betalingen en heeft toegezegd te zullen betalen. Ook op deze gespreksnotities heeft [gedaagde] niet meer gereageerd. De kantonrechter gaat ervan uit dat die een juiste weergave zijn van de gang van zaken. Ook blijkt niet dat [gedaagde] heeft gereageerd op de mails die de medewerkers van [bedrijfsnaam] hem in juli en augustus 2019 hebben gestuurd en waarin ze hebben gewaarschuwd voor het feit dat hij onverzekerd rond reed en de premie moest betalen.
En hoe zit het met de periode waarover premie is verschuldigd?
3.5.
De kantonrechter begrijpt uit de stukken die [gedaagde] heeft overgelegd dat de verzekering die hij bij de ANWB heeft gesloten, is beëindigd met ingang van 12 augustus 2019 omdat de auto aan een derde is overgedragen en vervolgens naar Marokko is getransporteerd. Dat betekent dat de verzekering uiterlijk een maand nadien als vervallen moet worden beschouwd op grond van artikel 7:948 lid 1 en lid 2 BW. Dat de auto is gesloopt heeft [gedaagde] onderbouwd. Wanneer dat is geweest niet. Wel heeft hij in zijn handgeschreven reactie op de dagvaarding laten weten dat de auto op 27 augustus 2019 naar Marokko is geëxporteerd. De kantonrechter gaat ervan uit dat de auto niet lang nadien is gesloopt en dat daarmee eveneens het verzekerd belang is geëindigd. De kantonrechter vindt dat op die basis 7 september 2019 als vervaldatum van de polis aangenomen kan worden. Bij de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van Goudse Schadeverzekeringen laten weten dat de bereidheid bestond om de laatste twee maanden premie te laten vallen. Hoewel toen niet expliciet over artikel 7:948 BW is gesproken gaat de kantonrechter er van uit dat dit bij dat aanbod heeft meegewogen en deze beslissing dus niet als een verrassing voor Goudse Schadeverzekeringen zal komen. Het voorgaande betekent dat [gedaagde] nog 4 maanden premie moet betalen, zijnde € 412,40.
Moet [gedaagde] (buiten)gerechtelijke kosten en wettelijke rente betalen?
3.6.
Goudse Schadeverzekeringen vordert betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, maar heeft geen brief overgelegd met het correcte bedrag aan buitengerechtelijke kosten dat volgens het Besluit buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zou zijn. Om die reden wijst de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke kosten af.
3.7.
Het gevorderde bedrag aan wettelijke rente is niet gespecificeerd. Evenmin is vermeld met ingang van welk moment die wettelijke rente is berekend. Maar de wettelijke rente is in ieder geval toewijsbaar vanaf 14 dagen na 15 januari 2020, omdat vast staat dat [gedaagde] vanaf dat moment in verzuim was. De brief van 15 januari 2020 moet [gedaagde] namelijk hebben ontvangen omdat hij daarop heeft gereageerd. De wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag aan hoofdsom zal de kantonrechter dus toewijzen met ingang van 30 januari 2020.
3.8.
Goudse Schadeverzekeringen was bereid bij de mondelinge behandeling een regeling te treffen voor € 1027,00 inclusief proceskosten. [gedaagde] was niet bereid daarop in te gaan. Dat betekent dat hij zal worden veroordeeld in de volledige proceskosten omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. De kosten aan de zijde van Goudse Schadeverzekeringen worden begroot op:
- dagvaarding € 108,22
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
372,00(3 punten x tarief € 124,00)
Totaal € 987,22
De kantonrechter heeft de twee aktes die Goudse Schadeverzekeringen nog heeft ingediend na de mondelinge behandeling samen gewogen als 1 punt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Goudse Schadeverzekeringen tegen bewijs van kwijting te betalen € 412,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Goudse Schadeverzekeringen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 987,22, waarin begrepen € 372,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2021.
Coll: JH