Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.VORDERING
3.BEOORDELING VAN DE VORDERING
4.TOEGEPAST WETSARTIKEL
5.BESLISSING
€ 3.800,-;
152 dagen.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij mensenhandel. De vordering tot ontneming van € 4.650,- werd ingediend door de officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan, die rekening hield met een bedrag van € 3.800,- dat door het slachtoffer aan de veroordeelde was afgedragen. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld tijdens de zitting op 12 oktober 2021, waar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.D.W. Siccama, de vordering betwistte. De verdediging stelde dat de vordering afgewezen moest worden en verwees naar chatberichten die de inkomsten van het slachtoffer documenteerden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met een mededader, het slachtoffer een bedrag van € 3.800,- heeft afgenomen. De ontnemingsvordering is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen. De rechtbank oordeelde dat het bedrag van € 3.800,- als wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden aangemerkt en legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de staat. De rechtbank overwoog dat de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor dit bedrag, wat betekent dat indien de mededader betaalt, de veroordeelde in zoverre van zijn verplichting wordt bevrijd.
De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 152 dagen, die kan worden gevorderd op basis van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2021 door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is ondertekend door de griffier.