ECLI:NL:RBMNE:2021:5173

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
16/659076-19; 16/659018-20; 16/659044-20; 16/659005-21 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing en schorsing van voorlopige hechtenis in de zaak Eris

Op 25 oktober 2021 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland te Utrecht uitspraak gedaan in de zaak met betrekking tot de voorlopige hechtenis van een verdachte in de overkoepelende zaak Eris. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen. De verdachte, geboren in Suriname en momenteel verblijvende in een penitentiaire inrichting, had verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis op basis van het ontbreken van ernstige bezwaren. Tijdens de zittingen op 14 en 15 oktober 2021 is het deeldossier Lis inhoudelijk besproken, waarbij een getuige is gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende ernstige bezwaren zijn, onder andere door de verklaring van deze getuige, die de eerdere beoordeling van de rechtbank ondersteunt.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman overwogen, die stelde dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn voor de deeldossiers Goudvink en de criminele organisatie. Echter, de rechtbank heeft in eerdere beslissingen al gemotiveerd dat er voldoende ernstige bezwaren zijn voor deze feiten. De rechtbank heeft ook het beroep van de raadsman op artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering beoordeeld, maar oordeelt dat de aard en ernst van de feiten zich verzetten tegen een geslaagd beroep op deze bepaling.

Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, omdat deze niet zodanig uitzonderlijk zijn dat ze het maatschappelijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis kunnen overschaduwen. De rechtbank heeft de beslissing om het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen, ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummers: 16/659076-19; 16/659018-20; 16/659044-20; 16/659005-21 (gev. ttz)
Beslissing van de meervoudige strafkamer van 25 oktober 2021 op het verzoek tot opheffing/schorsing van de voorlopige hechtenis:

[verdachte] ,

geboren op [1970] te [geboorteplaats] (Suriname),
thans verblijvende in PI [PI] te [plaats] .

De beoordeling.

De rechtbank betrekt het volgende bij de beoordeling:
- het bevel gevangenhouding/gevangenneming;
- de overige stukken in het dossier;
- het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
- hetgeen is besproken bij het onderzoek ter zitting van 14 en 15 oktober 2021.
De ernstige bezwaren
Op 14 en 15 oktober 2021 is het deeldossier Lis inhoudelijk ter zitting besproken. Tijdens de behandeling van dit deeldossier is de getuige [getuige] ter zitting gehoord. Naar aanleiding van die verklaring heeft de raadsman een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis inzake Lis gedaan wegens het ontbreken van ernstige bezwaren. In verband met de behandeling van de overige deeldossiers in de overkoepelende zaak Eris, staan het requisitoir en het pleidooi voor januari en februari 2022 gepland. De raadsman heeft tevens betoogd dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn voor de deeldossiers Goudvink en de criminele organisatie.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2020 gemotiveerd waarom zij inzake Lis voldoende ernstige bezwaren aanwezig acht. Sindsdien is er een belastende getuige bijgekomen, namelijk getuige [getuige] . Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de (on)betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige] doet niet af aan de ernstige bezwaren die de rechtbank eerder heeft aangenomen.
Onder verwijzing naar haar beslissing van 18 maart 2021, waarin de rechtbank heeft gemotiveerd waarom verdachte inzake Goudvink gevangen moet worden genomen, noemt de rechtbank dat zij nog steeds voldoende ernstige bezwaren voor dit feit ziet. Hetgeen de raadsman over dit feit heeft aangevoerd, doet niet af aan de ernstige bezwaren die de rechtbank eerder heeft aangenomen.
De ernstige bezwaren inzake de feiten 034Gezicht, Lis en Goudvink tezamen leveren tevens voldoende ernstige bezwaren op voor de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
De gronden
De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor voorlopige hechtenis, genoemd in het bevel gevangenhouding/gevangenneming, ook nu nog aanwezig zijn.
Het verzoek tot opheffen van de voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van ernstige bezwaren zal daarom worden afgewezen.
Beroep op artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft een beroep op artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering gedaan en heeft daarbij genoemd dat verdachte sinds 1 augustus 2018 vrijwel aansluitend in voorlopige hechtenis heeft gezeten. De rechtbank overweegt dat de aard en ernst van de feiten waarvoor verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en de straffen die voor deze feiten gebruikelijk zijn, zich verzetten tegen een geslaagd beroep op artikel 67a, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Het verzoek tot opheffen van de voorlopige hechtenis op basis van deze grond zal eveneens worden afgewezen.
Verzoek tot schorsing
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit en de aanname van de twaalfjaarsgrond zich in beginsel niet verdragen met een schorsing van de voorlopige hechtenis, tenzij sprake is van uitzonderlijk zwaarwegende persoonlijke belangen. Namens verdachte is een persoonlijk belang gesteld, namelijk dat het moeilijk voor verdachte is dat hij van moord wordt verdacht terwijl een broer van hem is vermoord, dat een andere broer tijdens detentie is overleden en mogelijk ook zijn moeder tijdens zijn detentie zal overlijden. Ook wachten zijn partner en kinderen op hem. Hoewel de rechtbank dit belang ziet, vormt dit naar haar oordeel niet een zodanig uitzonderlijk en zwaarwegend belang dat dit moet prevaleren boven het maatschappelijk belang bij voortzetting van de voorlopige hechtenis.
Het verzoek tot schorsing wordt daarom afgewezen.

De beslissing.

De rechtbank:
  • wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
  • wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gedaan te Utrecht op 25 oktober 2021 door mr. L.E. Verschoor-Bergsma voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam, griffiers.
De beslissing is door de voorzitter en de griffier ondertekend.