ECLI:NL:RBMNE:2021:5167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
9356939 UC EXPL 21-5373
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurverhoging en de rol van de huurcommissie bij niet-betaling door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over een huurverhoging. De huurder heeft sinds juli 2020 de huurprijsverhoging niet betaald, maar heeft wel gereageerd op het voorstel tot huurverhoging. De verhuurder stelde dat een aangetekende herinnering niet nodig was, omdat het voorstel volgens hen was ontvangen. De kantonrechter oordeelde echter dat de verhuurder niet aan de wettelijke vereisten had voldaan, zoals vastgelegd in artikel 7:253 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat de verhuurder een aangetekende herinnering moet sturen als de huurder niet instemt met de huurverhoging. De verhuurder had ook de huurcommissie binnen zes weken om een uitspraak moeten vragen, wat niet is gebeurd. Hierdoor is de huurverhoging niet tot stand gekomen en werd de vordering van de verhuurder afgewezen. De kantonrechter heeft bovendien bepaald dat de verhuurder de proceskosten van de huurder moet vergoeden, die op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9356939 UC EXPL 21-5373 PP/1211
Vonnis van 3 november 2021
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.Het verloop van de zaak

1.1.
[eisende partij] heeft [gedaagde partij] gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde partij] heeft op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft besloten dat de zaak op een zitting verder besproken moet worden. [eisende partij] heeft, vóórdat de zaak met de kantonrechter is besproken, nog nadere stukken opgestuurd.
1.2.
De zaak is bij de kantonrechter besproken op 18 oktober 2021. Daarvan heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.Waar het in deze procedure om gaat

2.1.
[gedaagde partij] huurt van [eisende partij] de woning aan de [adres] in [woonplaats] . De huur is (op dit moment) € 974,72 per maand en moet worden vooruitbetaald. [gedaagde partij] heeft een huurachterstand.
2.2.
[eisende partij] vordert kort gezegd betaling van de huurachterstand met rente en kosten.
2.3.
[gedaagde partij] is het niet eens met de vordering omdat hij vindt dat er geen juridische grondslag is voor de huurverhoging per 1 juli 2020. [gedaagde partij] legt bewijzen over dat hij de huur zonder de verhoging wel steeds tijdig heeft voldaan.

3.De beoordeling

3.1.
[eisende partij] noemt in de nagestuurde documenten een huurachterstand van € 395,18. Deze huurachterstand is berekend tot en met de maand oktober 2021. Partijen zijn het er over eens dat [eisende partij] de huur steeds tijdig heeft betaald en dat de gevorderde achterstand in zijn geheel bestaat uit niet-betaalde huurverhoging vanaf 1 juli 2020.
3.2.
Artikel 7:253 van het Burgerlijk Wetboek (BW) regelt de gevolgen wanneer de huurder niet schriftelijk instemt met het door de verhuurder gedane huurverhogingsvoorstel. Afhankelijk van de omstandigheden is het de huurder of de verhuurder die het initiatief moet nemen om de huurverhoging voor te leggen aan de huurcommissie. In deze zaak heeft geen van beiden dat gedaan. Het antwoord op de vraag of de huurverhoging is ingegaan hangt in deze zaak af van wie de stap naar de huurcommissie had moeten zetten. De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] dat had moeten doen. Omdat [eisende partij] dat niet heeft gedaan, is de huurverhoging niet ingegaan en wordt haar vordering afgewezen. De kantonrechter legt hierna uit waarom dat zo is.
3.3.
Op het huurverhogingsvoorstel van 28 april 2020 heeft [gedaagde partij] op 14 mei 2020 gereageerd. Die reactie kan volgens de kantonrechter niet gezien worden als bezwaar tegen de verhoging van de huur van [gedaagde partij] en is door [eisende partij] ook niet zo opgevat. De brief begint namelijk met de opmerking van [gedaagde partij] dat hij blij is dat de huur niet maximaal wordt verhoogd, waarna [gedaagde partij] zijn onvrede uit over de gevolgen van het politieke beleid met betrekking tot de huurprijzen. In deze procedure staat dus vast dat [gedaagde partij] geen schriftelijk bezwaar heeft gemaakt en de huurverhoging niet heeft betaald. Op grond van lid 2 van artikel 7:253 BW had [eisende partij] een aangetekende herinnering aan [gedaagde partij] moeten sturen, waarna het aan [gedaagde partij] was geweest om de huurcommissie om een uitspraak te vragen. Volgens [eisende partij] was een aangetekende herinnering niet nodig omdat vaststaat dat [gedaagde partij] het huurverhogingsvoorstel tijdig heeft ontvangen en gelezen. De kantonrechter volgt [eisende partij] daarin niet. Zonder aangetekende brief, wordt immers niet voldaan aan de voorwaarden van lid 3 dat bepaalt dat een huurverhogingsvoorstel waar niet mee wordt ingestemd, als overeengekomen kan worden beschouwd als een huurder daar tenminste een (aangetekende) herinnering voor heeft gekregen en de huurder dan niet zelf een verzoek doet bij de huurcommissie.
Omdat vaststaat dat [gedaagde partij] het eerste voorstel heeft ontvangen, zou dit als aangetekend verzonden kunnen worden beschouwd. Maar in dat geval was het op grond van lid 5 jo. lid 2 sub a alsnog aan [eisende partij] om binnen 6 weken de huurcommissie om een uitspraak te vragen. Nu zij dat niet heeft gedaan, is de huurprijsverhoging niet tot stand gekomen, zodat de vordering zal worden afgewezen.
3.4.
[eisende partij] moet de proceskosten van [gedaagde partij] betalen, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten van [gedaagde partij] worden begroot op nihil.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eisende partij] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde partij] , begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2021, in aanwezigheid van de griffier.