ECLI:NL:RBMNE:2021:515

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
8758607
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werkgever, een besloten vennootschap, en een werknemer. De werknemer, die sinds 24 juli 2017 in dienst was, had zich ziek gemeld tijdens zijn vakantie in Sierra Leone, maar reageerde vervolgens niet op herhaalde oproepen van de werkgever en de arbodienst. De werkgever heeft geprobeerd contact op te nemen via verschillende kanalen, maar de werknemer bleef onbereikbaar. Uiteindelijk heeft de werkgever de loonbetaling opgeschort en een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, dat concludeerde dat de werknemer onvoldoende had bijgedragen aan zijn re-integratie.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen. De rechter stelde vast dat de werknemer wel in staat was om contact op te nemen, gezien zijn communicatie met de arbodienst en zijn werkgever. De kantonrechter concludeerde dat er een redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van artikel 7:669 lid 3 sub e BW, en dat herplaatsing niet mogelijk was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met onmiddellijke ingang, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever. De kantonrechter wees ook de transitievergoeding af, gezien de ernstige verwijtbaarheid van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8758607 UE VERZ 20-281 SV/40160
Beschikking van 4 februari 2021
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S.A. Coster,
tegen:
[verweerder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het verzoekschrift van [verzoekster] met 21 bijlagen, op de griffie ingekomen op 9 september 2020;
- de brieven van [verzoekster] van 8 en 15 december 2020 en van 11 januari 2021 met in totaal 6 bijlagen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft via skype plaatsgevonden op 14 januari 2021. [verzoekster] was vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. Coster. [verweerder] is niet verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Daarna volgt deze beschikking.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1978, is sinds 24 juli 2017 in dienst van [verzoekster] , als medewerker logistiek. De arbeidsovereenkomst geldt vanaf 1 februari 2019 voor onbepaalde tijd.
2.2.
[verweerder] heeft de periode van 16 december 2019 tot en met 17 januari 2020 verlof opgenomen voor een vakantie naar Sierra Leone. Tijdens zijn verlof heeft [verweerder] in de Whats-App-groep van de afdeling logistiek bericht dat hij lanssakoorts [lassa koorts] heeft opgelopen en dat hij is opgenomen in Sierra Leone.
2.3.
[verweerder] is op 20 januari 2020, de eerste werkdag na zijn vakantie, niet op het werk verschenen. [verzoekster] heeft [verweerder] op 20 januari 2020 en de dagen erna geprobeerd te bellen en berichten gestuurd via WhatsApp, waarop geen reactie is gekomen. Op 24 januari 2020 heeft [verzoekster] een e-mail gestuurd naar [verweerder] , met het verzoek contact op te nemen.
2.4.
[verzoekster] ontving (via een collega van [verweerder] ) een bericht met daarbij een medische verklaring van 23 januari 2020. In deze verklaring, afgedrukt op briefpapier waarop onder meer de regering van Sierra Leone en het ministerie van gezondheidszorg worden genoemd, staat dat [verweerder] op 28 december 2019 in een privéziekenhuis is opgenomen wegens malaria-infectie en daarna op 2 januari 2020 is opgenomen in het ziekenhuis voor infectieziekten, voor behandeling van Lassa serology.
2.5.
Op 6 februari 2020 heeft [verzoekster] [verweerder] zowel per aangetekende brief aan het bij haar bekende woonadres van [verweerder] in [plaatsnaam] als per e-mail gevraagd uiterlijk 7 februari 2020 telefonisch contact op te nemen en aangekondigd dat als hij dit niet doet, het loon wordt opgeschort. De door [verzoekster] ingeschakelde arbodienst [bedrijfsnaam] B.V. (de arbodienst) heeft [verweerder] per brief van 7 februari 2020 opgeroepen voor het spreekuur bij de arbo-verpleegkundige op 14 februari 2020. De oproep is ook per e-mail naar [verweerder] verstuurd.
2.6.
Omdat [verweerder] niet op de brief van [verzoekster] van 6 februari 2020 had gereageerd, heeft [verzoekster] [verweerder] per aangetekende brief en per e-mail van 11 februari 2020 meegedeeld dat zijn loon per 7 februari 2020 is opgeschort.
2.7.
[verweerder] is zonder bericht niet verschenen op het spreekuur bij de arbo-verpleegkundige op 14 februari 2020.
2.8.
Op 24 februari 2020 heeft de arbodienst het volgende e-mailbericht van [verweerder] ontvangen: “Helaas zie ik u bericht nu pas. Sinds 2January lig ik in het ziekenhuis in [.] . Ik heb Acute malarial infection en ben onder behandeling nog steds. Is het mogelijk een telefonishe afspraak te maken? Ook vraag ik graag jullie hulp. Ik heb slechts 1/3 van mijn salaris ontvangen. Mijn salaris heb ik nodig voor mijn retourticket. Willen jullie mij aub helpen dit in orde te maken? Ik zal mijn mail woensdag of vrijdag weer bekijken. Ik moet mijn neef vragen dit voor mij te doen. Want ik heb heir geen internet. Bedankt voor jullie help en ik vind deze situatie heel spijtig en ik hoop dat ik beter kan en snal naar Nederland kan.”
2.9.
De arbodienst heeft [verweerder] op 25 februari 2020 per e-mail geantwoord dat het verstandig is om over de stopzetting van het salaris contact op te nemen met zijn werkgever. Daarbij heeft de arbodienst aangegeven welke medische informatie zij van [verweerder] nodig heeft om zijn arbeidsongeschiktheid op afstand te kunnen beoordelen.
2.10.
[verzoekster] heeft [verweerder] op 26 februari 2020 een e-mail gestuurd met het verzoek contact op te nemen.
2.11.
Op 6 april 2020 heeft de arbodienst [verweerder] per aangetekende brief aan zijn woonadres en per e-mail opgeroepen voor een telefonisch spreekuur van de bedrijfsarts op 10 april 2020, waarvoor hij gebeld zal worden op zijn mobiele telefoonnummer.
2.12.
De bedrijfsarts heeft op 10 april 2020 geprobeerd [verweerder] telefonisch te bereiken, maar zijn telefoonnummer was niet bereikbaar.
2.13.
Op 15 april 2020 heeft [verzoekster] [verweerder] per aangetekende brief aan zijn woonadres en per e-mail opnieuw verzocht contact met haar op te nemen. De aangetekende brief is op 9 juni 2020 retour ontvangen, met daarop de vermelding dat [verweerder] niet meer op het adres woont.
2.14.
Op 26 mei 2020 heeft de arbodienst [verweerder] opnieuw opgeroepen voor een telefonisch spreekuur bij de bedrijfsarts op 28 mei 2020. De bedrijfsarts heeft [verweerder] op het aangekondigde tijdstip niet telefonisch kunnen bereiken.
2.15.
Op 7 juli 2020 heeft [verzoekster] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), dat op 5 augustus 2020 is afgegeven. Hierin heeft het UWV geconstateerd dat het haar niet is gelukt telefonisch contact op te nemen met [verweerder] , dat zowel de door haar per gewone post als per aangetekende post verzonden brieven naar zijn woonadres retour zijn gekomen met de vermelding ‘woont niet meer op dit adres’ en dat ook op het verzoek per e-mail om binnen vijf dagen contact op te nemen, geen reactie van [verweerder] is ontvangen. Het UWV is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] onvoldoende zijn.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] met onmiddellijke ingang te ontbinden op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerder] , meer in het bijzonder het niet nakomen van re-integratieverplichtingen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) en subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW).
3.2.
[verzoekster] voert ter onderbouwing van het verwijtbaar handelen aan dat [verweerder] herhaaldelijk en gedurende een periode van zeven maanden zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt. [verzoekster] heeft op allerlei manieren en herhaaldelijk geprobeerd met [verweerder] in contact te komen en geprobeerd [verweerder] te laten meewerken aan zijn re-integratie. [verweerder] is verschillende malen uitgenodigd voor het (telefonisch) spreekuur van de bedrijfsarts, maar [verweerder] was niet bereikbaar, waardoor de arbeids(on)geschiktheid niet beoordeeld kan worden. [verzoekster] heeft de betaling van het loon daarom gestaakt. Uit het deskundigenoordeel van het UWV blijkt dat [verweerder] zich onvoldoende heeft ingespannen voor zijn re-integratie. Door het niet nakomen van re-integratieverplichtingen is sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Het opzegverbod is niet van toepassing omdat [verweerder] zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen niet nakomt.
3.3.
[verzoekster] voert ter onderbouwing van de verstoorde arbeidsverhouding aan dat zij door de hiervoor genoemde gebeurtenissen geen vertrouwen meer heeft in [verweerder] . Ook al is [verweerder] bekend met het verzuimprotocol van [verzoekster] , hij heeft [verzoekster] al zeven maanden niets meer laten horen. Daar komt bij dat [verweerder] wel de moeite heeft genomen om de arbodienst te mailen en geld te vragen voor een vliegticket, maar niet om [verzoekster] te antwoorden.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] heeft, ook al is hij daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, geen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

Niet-verschijnen werknemer
5.1.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 271 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de oproeping van verzoekers of van in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt. Uit artikel 272 Rv volgt dat de oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf onbekend zijn, geschiedt door plaatsing van de oproeping in de Staatscourant. De rechter kan bepalen dat de oproeping ook op andere wijze plaatsvindt.
5.2.
De rechtbank heeft [verweerder] per brief van 8 oktober 2020 naar zijn laatst bekende woonadres in [plaatsnaam] een afschrift van het verzoekschrift gestuurd en meegedeeld dat de mondelinge behandeling op 29 oktober 2020 via skype zal plaatsvinden en dat hij de gelegenheid heeft om tot tien dagen daarvoor een verweerschrift in te dienen. De rechtbank heeft de gemachtigde van [verzoekster] en [verweerder] daarnaast per e-mail meegedeeld dat op 29 oktober 2020 een zitting per skype is bepaald. De rechtbank heeft geen reactie van [verweerder] of foutmelding ontvangen. Omdat uit raadpleging van het bevolkingsregister bleek dat [verweerder] niet meer op zijn laatst bekende woonadres in [plaatsnaam] staat ingeschreven, heeft de rechtbank de zitting uitgesteld. De griffie van de rechtbank heeft op 2 november 2020 een uittreksel uit het bevolkingsregister van [verweerder] opgevraagd. Hieruit volgt dat bijhouding in de BRP ten aanzien van [verweerder] op 11 augustus 2020 is opgeschort wegens ‘emigratie’ en dat de verblijfplaats van [verweerder] in het buitenland onbekend is.
5.3.
Op 27 november 2020 heeft de kantonrechter [verzoekster] verzocht [verweerder] per exploot op te roepen voor de mondelinge behandeling op 14 januari 2021 om 9:00 uur via skype en het uittreksel daarvan in de Staatscourant te plaatsen. Daarnaast heeft de kantonrechter aan [verzoekster] verzocht een kopie van het openbare exploot, een kopie van de betekening en een kopie van het verzoekschrift naar [verweerder] te e-mailen en naar het laatst bekende adres te sturen.
5.4.
[verzoekster] heeft [verweerder] per exploot van 2 december 2020 een afschrift van het verzoekschrift betekend en [verweerder] opgeroepen om op de mondelinge behandeling te verschijnen door een afschrift van het exploot achter te laten op het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank Midden-Nederland. Het uittreksel van dit exploot is – gelet op de onbekende woon- of verblijfplaats van [verweerder] – op 7 december 2020 in de Staatscourant geplaatst. Op 8 december 2020 heeft [verzoekster] een kopie van de betekening door de deurwaarder van het verzoekschrift, de oproeping in de Staatscourant en een kopie van het verzoekschrift gestuurd naar het bij [verzoekster] laatst bekende (voormalige) woonadres van [verweerder] en het bij haar bekende e-mailadres van [verweerder] . Hierop is geen foutmelding ontvangen. De aangetekende post is niet aangenomen, omdat de geadresseerde niet juist is.
5.5.
Gelet op het voorgaande stelt de kantonrechter vast dat [verweerder] behoorlijk is opgeroepen om in de procedure te verschijnen, maar niet is verschenen. Het is aan de werknemer ervoor zorg te dragen dat zijn werkgever beschikt over de (tijdelijke) adressen waarop hij bereikbaar is. [verweerder] is met regelmaat aangeschreven op het laatst bekende woonadres in [plaatsnaam] en heeft geen nieuw adres opgegeven. [verweerder] is ook regelmatig aangeschreven op zijn e-mailadres, waarop geen foutmelding is ontvangen. De kantonrechter zal de zaak daarom inhoudelijk behandelen.
Ontbinding arbeidsovereenkomst
5.6.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
5.7.
Nu het verzoek om ontbinding primair is gegrond op artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW, in verband met het, zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van – kort gezegd – zijn re-integratieverplichtingen, dient de werkgeefster, gelet op artikel 7:671b lid 5, onderdeel a BW, de werknemer schriftelijk te hebben aangemaand tot nakoming van zijn verplichtingen en een loonstop te hebben ingesteld.
5.8.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] zich tijdens zijn vakantieverlof ziek heeft gemeld en – ondanks de vele inspanningen van [verzoekster] daarna om in contact te komen met [verweerder] – in het geheel onbereikbaar is gebleven en geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen van de arbodienst en de contactverzoeken van het UWV. Omdat [verweerder] hiermee niet heeft voldaan aan zijn verplichting om mee te werken aan zijn re-integratie op grond van artikel 7:660 BW, heeft [verzoekster] de loonbetaling opgeschort. Daarnaast heeft [verzoekster] , gelet op artikel 7:671b lid 5, onderdeel b BW, met het deskundigenoordeel van het UWV een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW overgelegd. Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden, ook al is niet duidelijk wat de gezondheidstoestand van [verweerder] is.
5.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [verzoekster] naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit de berichten die [verweerder] stuurde maakt de kantonrechter op dat hij eind december 2019 en vervolgens op 2 januari 2020 in Sierra Leone in het ziekenhuis is opgenomen. Noch uit de medische verklaring van 23 januari 2020, noch uit de verdere berichten blijkt dat [verweerder] niet in staat was telefonisch of per e-mail contact op te nemen met [verzoekster] en de telefonische oproepen van de arbodienst te beantwoorden. [verweerder] heeft immers vanaf zijn eigen mobiele telefoonnummer in januari 2020 een bericht naar de groepsapp van zijn werkgever kunnen (laten) sturen en in februari 2020 heeft hij een e-mail kunnen sturen naar de arbodienst met een concreet verzoek om het loon uit te betalen. De kantonrechter ziet daarom geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat [verweerder] door zwaarwegende omstandigheden zoals zijn medische toestand niet in staat was en is om contact op te nemen met [verzoekster] en de arbodienst.
5.10.
De kantonrechter is van oordeel dat nu de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt in verband met verwijtbaar handelen en nalaten van de werknemer, herplaatsing niet in de rede ligt.
5.11.
De kantonrechter is verder van oordeel dat sprake is van zodanig ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van heden.
Transitievergoeding
5.12.
Ten aanzien van de transitievergoeding heeft [verzoekster] verzocht te bepalen dat deze vergoeding niet verschuldigd is. De kantonrechter is van oordeel dat geen transitievergoeding verschuldigd is en zal dit verzoek, gezien de ernstige verwijtbaarheid van het handelen dan wel nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 7 onder c BW), toewijzen.
Proceskosten
5.13.
Nu [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 604,- (€ 124,- aan griffierecht en € 480,- aan salaris gemachtigde (vast tarief eenvoudig kanton kort geding).
Nakosten
5.14.
Een veroordeling in de nakosten is niet nodig, omdat dat al in de wet geregeld is. De kantonrechter zal wel alvast het salaris van de gemachtigde begroten op de wijze die in kantonzaken gebruikelijk is.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
6.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 4 februari 2021;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.4.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoekster] , tot deze beschikking begroot op € 604,-, waarvan € 480,- aan salaris gemachtigde;
6.5.
begroot voor de kosten die na deze beschikking nog kunnen ontstaan het salaris van de gemachtigde op € 120,-;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2021.