ECLI:NL:RBMNE:2021:5147

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/3385
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inzage in datalekregister en rectificatie persoonsgegevens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een individu, had het College van Bestuur van de Universiteit benaderd met een verzoek om inzage in delen van een datalekregister en om rectificatie van zijn werkadres, beide op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het College van Bestuur heeft deze verzoeken op 23 juli 2021 afgewezen, waarna verzoeker bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 27 september 2021 zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van verweerder aanwezig geweest. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Verzoeker stelde dat er inbreuken op zijn persoonsgegevens waren gepleegd en dat hij hierdoor reputatieschade lijdt. Hij voerde aan dat er spoedeisend belang was bij zijn verzoek, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker dit belang onvoldoende had aangetoond. Verweerder betwistte het spoedeisend belang en stelde dat verzoeker misbruik maakte van procesrecht door buitensporig veel procedures te voeren.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om inzage in het datalekregister niet evident onrechtmatig was en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van de mededeling van verweerder te twijfelen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3385

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 september 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en

het College van Bestuur van de Universiteit [locatie] , verweerder(gemachtigde: mr. F.R. Heijne).

Procesverloop

In het besluit van 23 juli 2021 heeft verweerder de verzoeken van verzoeker om hem om op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming [1] (AVG) inzage te geven in delen van een datalekregister die zien op zijn persoonsgegevens en om verzoekers werkadres te rectificeren, afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 september 2021 op zitting behandeld. Daarbij waren aanwezig: verzoeker en namens verweerder: mr. [A] , mr. [B] en gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker stelt dat verweerder drie inbreuken heeft gepleegd op zijn persoonsgegevens als bedoeld in de AVG. Verzoeker verwijst naar de brief van 17 augustus 2020 over een data-incident bij leverancier [leverancier] en naar een verweerschrift van 9 oktober 2020 van verweerder in een eerdere procedure van verzoeker bij de Centrale Raad van Beroep [2] . Omdat verweerder het verzoek om mededeling van de inbreuk op grond van artikel 34 van de AVG niet tijdig heeft gedaan, heeft verzoeker een inzageverzoek gedaan op grond van artikel 15 van de AVG. Hij verzoekt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen onmiddellijk per inbreuk alsnog te voldoen aan artikel 34, eerste en tweede lid, van de AVG.
3. De voorzieningenrechter merkt op dat partijen tijdens de zitting hebben aangegeven dat over het verzoek om rectificatie van het werkadres een aparte procedure loopt en dat de voorlopige voorziening daarop dus niet ziet.

Spoedeisend belang

4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoeker heeft desgevraagd onderbouwd waarom hij spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Het spoedeisend belang bestaat er volgens verzoeker in dat verweerder geen duidelijkheid heeft gegeven over de persoonsgegevens waarop de inbreuk is gepleegd wat een risicoanalyse door verzoeker belemmert. Verzoeker stelt dat hij hierdoor (reputatie)schade lijdt. De spoedeisendheid vindt volgens verzoeker wettelijke grondslag in de artikelen 33 en 34 van de AVG. Daarnaast stelt verzoeker spoedeisend belang te hebben bij een voorlopige voorziening in verband met lopende juridische procedures waarbij inbreuken op zijn persoonsgegevens een belangrijke rol spelen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het spoedeisend belang om het verzoek een voorlopige voorziening te treffen ontbreekt en dat verzoeker met het verzoek bovendien misbruik maakt van zijn procesrecht. Verweerder is van mening dat verzoeker buitensporig veel procedures voert en heeft gevoerd over zijn persoonsgegevens bij verweerder en daarmee een onevenredig groot beslag legt op zijn organisatie.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening onvoldoende heeft aangetoond. Daargelaten dat het nog maar de vraag is of er wel een rechtstreeks verband is tussen het (bezwaar tegen de afwijzing van het) oorspronkelijke inzageverzoek op grond van artikel 15 van de AVG en het niet voortvarend optreden van verweerder in het kader van de vermeende inbreuken, zoals opgenomen in de artikelen 33 en 34 van de AVG, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet heeft aangetoond dat een voorlopige voorziening getroffen zou moeten worden. De enkele stelling dat verzoeker geen risicoanalyse kan maken van de gestelde inbreuken op zijn persoonsgegevens en hij daardoor reputatieschade lijdt, is onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen. Dat de gestelde inbreuken een belangrijke rol spelen in lopende juridische procedures van verzoeker, maakt dat niet anders. Verzoeker heeft niet concreet onderbouwd wat de consequenties zijn van de vermeende inbreuken van zijn persoonsgegeven en waarom de beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Verweerder heeft op de zitting bovendien toegezegd dat hij binnen een week een beslissing op bezwaar zal nemen.

Belangenafweging

7. De door verzoeker gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarfase in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft op zitting benadrukt dat er in het datalekregister geen persoonsgegevens van verzoeker aanwezig zijn, maar alleen algemene gegevens over datalekken waarop de Autoriteit Persoonsgegevens toezicht houdt. De voorzieningenrechter heeft geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Afwijzing van het verzoek om inzage in het datalekregister is daarom niet onrechtmatig. Voor zover verzoeker informatie wil over zijn persoonsgegevens die door [leverancier] zijn gelekt, verwijst de voorzieningenrechter naar de overige nog lopende procedures van verzoeker die op de zitting van 14 juli 2021 zijn behandeld en waarover verweerder medio oktober 2021 nadere informatie zal verstrekken.

Misbruik van procesrecht

8. De voorzieningenrechter ziet dat verzoeker veel verzoeken en aanvragen doet bij verweerder over zijn persoonsgegevens en dat hij daarover veel bezwaar- en beroepsprocedures voert. De voorzieningenrechter erkent dat verzoeker daarmee een grote belasting legt op het ambtelijk apparaat van verweerder. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen reden om aan te nemen dat ook in deze procedure sprake is van misbruik van recht door verzoeker. Daarbij speelt mee dat het datalek-incident bij [leverancier] van recente datum is en los lijkt te staan van de procedures van verzoeker gericht tegen de verplaatsing van zijn functie naar de subonderzoeksgroep [subonderzoekgroep] .

Conclusie

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
2.Zaaknummers CRvB 20/2636 en 20/2637.