Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 had vastgesteld op € 389.000,-. Eiseres was van mening dat deze waarde te hoog was en had bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard door de verweerder op 21 april 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning is bepaald op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en dat verweerder de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Verweerder heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin de waarde is vergeleken met referentiewoningen van hetzelfde type in dezelfde wijk. De rechtbank oordeelt dat verweerder met deze taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat de WOZ-waarde te veel is gestegen ten opzichte van de aankoopprijs van de woning, maar de rechtbank overweegt dat de waardering van een onroerende zaak het best kan worden vastgesteld aan de hand van het eigen koopcijfer rondom de waardepeildatum. Aangezien het hier gaat om stichtingskosten van een nog te bouwen woning, is een vergelijking met de aankoopprijs niet relevant. De rechtbank concludeert dat de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.