Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
de uitspraak te ondertekenen
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 320.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Na het bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 296.000,-, maar eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning heeft onderbouwd met een taxatiematrix, waarin referentiewoningen zijn vergeleken. Eiser betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat de woning een lagere waarde had, namelijk € 155.840,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De taxatiematrix werd als een valide methode beschouwd om de waarde te bepalen, waarbij rekening was gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van eiser.
De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde argumenten, waaronder de gebruiksoppervlakte en de onderhoudstoestand van de woning, niet voldoende waren om de vastgestelde waarde te betwisten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, in aanwezigheid van griffier mr. P.M.J.H. Muijlaert.