ECLI:NL:RBMNE:2021:5116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
16/315592-20; 16/053941-20; 16/021836-20; 16/271660-19; 16/304646-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met meerdere tenlasteleggingen waaronder bedreiging, mishandeling, openlijk geweld, belediging, diefstal en bezit van harddrugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2021, stonden meerdere tenlasteleggingen centraal tegen de verdachte, geboren in Syrië in 2001. De zaak omvatte onder andere bedreiging, mishandeling, openlijk geweld, belediging, diefstal en bezit van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele beschuldigingen, maar vond hem schuldig aan de meeste feiten. De belangrijkste feiten betroffen een bedreiging met een vuurwapen en zware mishandeling van slachtoffer 1 op 18 november 2020 in Leusden, en openlijk geweld tegen een fiets en bedreiging met een mes van slachtoffer 4 op 25 januari 2020 in Hilversum. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het bezit van cocaïne en diefstal van een parfumfles. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een meldplicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/315592-20 (hoofdzaak); 16/053941-20 (gev. ttz); 16/021836-20 (gev. ttz); 16/271660-19 (gev. ttz); 16/304646-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2001] te [geboorteplaats] (Syrië),
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 april 2021, 28 juni 2021 en 14 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht, alsmede de advocaat van de benadeelde partij mr. A.Y. Bleeker, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/315592-20
feit 1:
op 18 november 2020 te Leusden, samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 2:
op 18 november 2020 te Leusden samen met anderen [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
16/053941-20
feit 1:
op 28 februari 2020 te Soest [slachtoffer 3] heeft bedreigd;
feit 2:
op 29 februari 2020 te Utrecht een alarmpistool voorhanden heeft gehad;
16/021836-20
feit 1:
op 25 januari 2020 te Hilversum openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets;
feit 2:
op 25 januari 2020 te Hilversum [slachtoffer 4] heeft bedreigd;
16/271660-19
op 13 november 2019 te Utrecht [A] en [B] , twee ambtenaren gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft beledigd;
16/304646-19
feit 1:
op 20 december 2019 te Utrecht bij de [winkel 1] een parfumfles heeft gestolen;
feit 2:
op 20 december 2019 te Utrecht ongeveer 36,71 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van het onder parketnummer 16/053941-20 ten laste gelegde feit 1 en acht de overige ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van 16/315592-20
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 16/315592-20 ten laste gelegde vrijspraak bepleit en voert daartoe aan dat verdachte een alternatief scenario heeft aangevoerd dat niet per definitie onwaarschijnlijk is of door het procesdossier wordt weerlegd. De verklaringen van de vier personen die aanwezig waren, blijken op veel punten grote verschillen te vertonen. Daarnaast is de naam van verdachte door iemand die niet aanwezig was aan de aangever verteld en heeft getuige [slachtoffer 2] op meerdere punten aantoonbaar onjuist verklaard, hetgeen afdoet aan de betrouwbaarheid van zijn stelling dat verdachte de dader is geweest. Ten slotte zijn de door de verdediging ingebrachte verklaringen van [E] en de heer [D] en de tapgesprekken van verdachte op veel punten ontlastend voor verdachte en ondersteunen deze de verklaring van verdachte dat hij niet betrokken was bij de bedreiging en de mishandeling en dat getuige [slachtoffer 2] in strijd met de waarheid zijn naam heeft genoemd.
Ten aanzien van 16/021836-20
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 16/021836-20 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachte de gelegenheid had gehad om een taxi te bellen en daar al enige tijd in te wachten, terwijl de politie snel ter plaatse was, waardoor vaststaat dat hij niet een van de twee daders kan zijn geweest. Voorts bevatten de door aangever en de getuigen opgegeven signalementen slechts zeer generale kenmerken en hebben zij wisselend verklaard over specifieke uiterlijke kenmerken. Daarbij heeft de ‘herkenning’ van verdachte en medeverdachte door getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in strijd met de ‘richtlijnen enkelvoudige fotobewijsconfrontatie’ plaatsgevonden. De ‘herkenning’ werd bijzonder suggestief ingezet door de politie. De getuigen hebben daarbij bovendien niet aangegeven aan de hand van welke specifieke kenmerken ze verdachte en zijn medeverdachte herkenden.
Ten aanzien van 16/053941-20
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Zij heeft voor feit 1 gewezen op de tegenstrijdigheden tussen de omschrijving van het wapen door de aangever en het aangetroffen wapen. Verder bestond er bij de aangever een motief voor een onjuiste en verzwaarde verklaring. Aangever benaderde de vriendin van verdachte al gedurende langere tijd stelselmatig, waarna ruzie ontstond met verdachte. In de context waarin verdachte en aangever dingen tegen elkaar hebben gezegd, konden de betreffende uitlatingen van verdachte niet leiden tot een redelijke vrees bij de aangever. Voor feit 2 kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over het aangetroffen wapen. Het wapen lag onder het matras in een kamer die niet van hem was en waar hij ook niet vast verbleef.
Ten aanzien van 16/271660-19
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de ten laste gelegde belediging van [B] , omdat geen van de andere aanwezigen heeft verklaard over een belediging jegens hem, maar slechts over een belediging jegens [A] .
Ten aanzien van 16/304646-19
De raadsvrouw heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit. Met betrekking tot feit 1 was er volgens de verdediging sprake van vrijwillige terugtred door verdachte. Met betrekking tot feit 2 is er geen enkele reden op grond waarvan gesteld zou kunnen worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij het aannemen van de tas in het bezit van cocaïne zou komen, waardoor voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van cocaïne ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algehele vrijspraak inzake 16/053941-20
Over feit 1 - bedreiging
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat verdachte op 28 februari 2020 omstreeks 23.35 uur in [plaatsnaam 3] een videogesprek voerde met aangever [slachtoffer 3] . Volgens aangever zou verdachte hierbij dreigend een vuurwapen hebben getoond. Aangever heeft direct contact gezocht met de politie. Toen de verbalisanten bij aangever kwamen, werd hij opnieuw gebeld door verdachte. De verbalisanten hebben niet gezien dat er op dat moment een wapen werd getoond. Op 29 februari 2020 omstreeks 02:15 uur is verdachte in een kamer van de woning van zijn ouders, waar hij op dat moment verbleef, aangehouden. Bij de doorzoeking is onder het matras van het bed waar verdachte op had gezeten, een zilverkleurig alarmpistool aangetroffen. De rechtbank stelt met de raadsvrouw van verdachte vast dat het door de aangever omschreven wapen niet overeenkomt met het aangetroffen wapen. Verdachte heeft ontkend een wapen te hebben getoond in dat gesprek. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte tijdens het videogesprek aangever [slachtoffer 3] met een vuurwapen heeft bedreigd.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de ten laste gelegde woordelijke bedreiging, te weten "Deze gaat in je kont, ik ga de hele magazijn op je afschieten” of woorden van gelijke strekking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Gelet op de inhoud van de WhatsApp-berichten tussen verdachte en de aangever, waarin over en weer boze bewoordingen en beledigingen worden geuit en de aangever de bewoordingen van verdachte mede gelet op de door aangever gebruikte lachende emoticon, niet serieus lijkt te nemen, heeft de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de gebruikte woorden in de gegeven omstandigheden konden leiden tot voornoemde redelijke vrees.
Over feit 2 – het voorhanden hebben van een alarmpistool
Op 29 februari 2020 is in de woning van de ouders van verdachte, waar hij op dat moment in een kamer verbleef, een alarmpistool aangetroffen. Volgens vaste jurisprudentie is vereist dat verdachte het wapen en de munitie bewust aanwezig had, waarbij sprake moet zijn van een “meer of mindere mate” van bewustheid ten aanzien van de aanwezigheid van het wapen en dat verdachte feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen in die zin dat hij daarover kon beschikken. De rechtbank overweegt dat het wapen uit het zicht onder een matras werd aangetroffen en dat verdachte niet bij zijn ouders woonde. Niet is gebleken dat hij regelmatig in die kamer kwam of verbleef. Het in de kamer aantreffen van meerdere tassen met kleding en slechts één jas in de kledingkast duidt, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, juist op een kortdurend verblijf. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 16/053941-20 ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen inzake 16/315592-20 [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 18 november 2020, omstreeks 22:00 uur, bevond ik mij op de parkeerplaats aan de [straatnaam] te [plaatsnaam 1] . [2]
[slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) had mij meegenomen naar [verdachte (voornaam)] . Er gingen nog twee personen mee met ons. Ik zag dat er twee auto's naast elkaar stonden, waarvan 1 een BMW was. Daar zat [verdachte (voornaam)] achter het stuur, de zwarte jongen zat ernaast en er zaten ook nog 2 personen achterin.
[slachtoffer 2] stapte uit toen ze bij elkaar waren gekomen. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] instapte en naast mij kwam zitten. Ik zag en voelde dat hij een pistool op mijn hoofd zette.
Ik zag toen [verdachte (voornaam)] uit de auto stapte dat hij al een pistool uit zijn broeksband haalde
en het doorlaadde. Ik zag dat er nog een zwarte persoon naast [verdachte (voornaam)] zat en ook
uitstapte. Ik zag dat ook hij een vuurwapen had en het doorlaadde.
Ik zag dat [verdachte (voornaam)] bij mij in de auto ging zitten en een pistool met de loop tegen mijn hoofd zette. Ik voelde de loop tegen mijn hoofd. Hij zei als je [K] niet hierheen haalt, dan schiet ik het hele magazijn leeg op je hoofd.
Hij heeft deze bedreiging ook geuit terwijl hij op mijn been richtte, dat hij het magazijn op mijn been leeg zou schieten.
Ik voelde toen dat [verdachte (voornaam)] met de kolf van het pistool een klap op mijn hoofd gaf. [3]
Toen [verdachte (voornaam)] mij sloeg, zag ik dat een andere persoon het portier open deed en mij met pepperspray spoot. Het prikte ontzettend.
Ik ben daarna uit de auto gesleurd.
Ze sleurden me mee om me in de BMW van [verdachte (voornaam)] te krijgen. [4]
Ik denk dat ik 4 a 5 meter ben meegesleurd. Ik had daardoor kapotte onderbenen. De schaafwonden zitten allemaal op mijn benen. [5]
Ik heb geen idee waarom [verdachte (voornaam)] naar mij op zoek was. Ik ken [verdachte (voornaam)] niet. Ik had hem een keer gezien, ongeveer een jaar geleden. [6] Ik ben via via aan de naam van [verdachte (voornaam)] gekomen. [.......] (fon.) heeft mij gebeld en mij verteld dat deze persoon [verdachte] was. [7]
Getuige [slachtoffer 2] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard:
Opmerking verbalisanten: we tonen nu een foto van [verdachte] , geboren op [2001] .
V: Gaat het om deze man?
A: Ja, dat is [verdachte (voornaam)] .
Over de afspraak in [plaatsnaam 1] , ik heb gebeld met [verdachte (voornaam)] en gezegd dat [slachtoffer 1] hem wilde spreken. Hij zei tegen mij dat ik met [slachtoffer 1] naar een locatie moest komen die hij zou doorsturen. [8] Met zijn vieren gingen we naar de locatie. Achterin zaten [C] en [getuige 3] , waar ik de achternaam niet van weet (de rechtbank begrijpt [getuige 3] ). Op de parkeerplaats bij [plaatsnaam 1] zei ik tegen [slachtoffer 1] dat hij moest blijven zitten in de auto. [verdachte (voornaam)] stapte ook uit en stapte naar mij toe. Ik zag dat hij direct na het uitstappen een pistool tevoorschijn haalde ergens bij zijn rechterheup vandaan. Ik zag dat hij het pistool doorlaadde, dus de slede naar achteren trok.
Ik heb vier personen gezien aan [verdachte (voornaam)] ' zijde.
Persoon 1 is [verdachte (voornaam)]
Persoon 2 is een zwarte man
Persoon 3 is een getinte man die steeds bij het portier stond
Persoon 4 is ook een getinte man
Ik zag dat [verdachte (voornaam)] in mijn auto stapte en op de achterbank ging zitten naast [slachtoffer 1] . Ik zag dat hij nog een keer de slede van het pistool naar achteren haalde en het pistool op het hoofd van [slachtoffer 1] zette.
Ik hoorde dat hij tegen [slachtoffer 1] riep dat hij 10.000 euro terug wilde
Ik zag dat [slachtoffer 1] een paar keer met een busje vloeistof in het gezicht werd gesprayd.
Ik hoorde dat [verdachte (voornaam)] schreeuwde tegen personen 2, 3 en 4 dat ze [slachtoffer 1] mee moesten nemen in de auto. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] en personen 3 en 4 [slachtoffer 1] uit de auto probeerden te trekken. Dat was ook het moment dat het portier open ging en daarna ook open bleef staan. [slachtoffer 1] viel door het getrek uit de auto. Hij viel met zijn knieën op de grond, terwijl zijn voeten nog in de auto waren. Ik zag dat ze aan hem bleven trekken. [9]
Getuige [getuige 3] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard:
We hadden een man opgehaald. Ik zal die man vanaf nu [slachtoffer 1] noemen.
V: Waar zijn jullie naartoe gereden met de auto?
A: Naar de parkeerplaats in [plaatsnaam 1] , bij een zwembad. Er stond een BMW en een VW Polo volgens mij. De BMW was zwart, het was een 3-serie, een wat ouder model. [10] [slachtoffer 2] parkeerde onze auto naast de twee andere auto's. Ik zag dat er twee personen uitstapten en naar ons toen liepen. Ik zag dat de man die [verdachte (voornaam)] heet naar de kant van [slachtoffer 2] ging.
V: Hoe weet je dat dat die man was waar jullie een afspraak mee hadden?
A: Ik hoorde zijn naam in de auto, dat was [verdachte (voornaam)] . Toen [slachtoffer 2] uitstapte zei hij tegen die man dat hij de persoon in de auto had (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] ) die hij wilde spreken. Ik begreep toen dat die man [verdachte (voornaam)] moest zijn. [11]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 18 november 2020 werd er een melding uitgegeven in [plaatsnaam 1] op de [straatnaam] . Ter plaatse kreeg ik te maken met dhr. [slachtoffer 1] , geboren op [1973] te Syrië. Ik zag dat dhr. [slachtoffer 1] een schaafwond in zijn gezicht had. Nadat dhr. [slachtoffer 1] zijn spijkerbroek naar beneden had gedaan zag ik dat de knieën geschaafd waren. [12]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 18 november 2020, omstreeks 23:15 uur, bevond ik mij op de [straatnaam] te [plaatsnaam 2] . Ik zag dat er een BMW 3-serie zwart van kleur voor ons dienstvoertuig reed. Na een stopteken heb ik de bestuurder gevraagd om een geldig rijbewijs.
Ik zag op de getoonde vreemdelingenkaart dat de bestuurder is genaamd: [verdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] in Syrië.
Ik voelde bij fouillering in de rechterjaszak van [verdachte] een busje zitten. Bij het tevoorschijn halen van het busje zag ik dat dit een busje zwart van kleur was. Ik zag dat het busje een gele opdruk had met [......] . Ik zag dat dit busje pepperspray betrof. [13]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende:
In het belang van het onderzoek zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd van het nummer [telefoonnummer] die volgens de aangever in gebruik zou zijn bij verdachte [verdachte] .
De gegevens zijn opgevraagd van 18 oktober 2020 t/m 4 december 2020.
Ik zag in de lijst dat het genoemde telefoonnummer op 18 november 2020 om 21:48 en 21:50 uur de locatie [adres] te [plaatsnaam 1] aangaf. Dit betreft de locatie van de gsm-mast waar het nummer op die tijdstippen verbinding mee maakte.
Uit een CIOT-bevraging blijkt, dat dit nummer op naam staat van [verdachte] , [adres] te [plaatsnaam 4] . Dit is het adres van de ouders van [verdachte] . [14]
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik ben op 18 november 2020 ergens tussen 20:00 uur en 22:00 uur naar [plaatsnaam 1] gegaan. Ik had daar afgesproken bij een bos of parkeerplaats. Daar trof ik een andere auto met als inzittenden [slachtoffer 2] , [getuige 3] , [C] en [slachtoffer 1] . [15]
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen inzake 16/315592-20
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 18 november 2020 in [plaatsnaam 1] samen met anderen [slachtoffer 1] [in de tenlastelegging [slachtoffer 1] genoemd] heeft bedreigd met een vuurwapen en daarbij de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen heeft gebruikt en dezelfde [slachtoffer 1] samen met iemand anders heeft mishandeld.
Over de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat de getuige consistent heeft verklaard ten aanzien van de identiteit van de persoon die de bedreiging en mishandeling heeft gepleegd. De getuige heeft in zijn verklaring tegenover de politie verdachte aangewezen. Bij de rechter-commissaris is hij bij deze verklaring gebleven. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, blijkt uit de tapgesprekken niet dat de getuige hierin toegeeft in zijn afgelegde verklaringen (deels) onjuist te hebben verklaard. Niet aannemelijk is geworden dat de getuige enige reden zou hebben om verdachte ten onrechte te beschuldigen. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat het verdachte was die [slachtoffer 1] bedreigde en mishandelde. De rechtbank acht deze geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs.
Over de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op de plaats delict, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende dag samen met een vriend, [D] , op weg zou zijn geweest naar [plaatsnaam 6] , toen hij werd gebeld met de vraag of hij naar de betreffende plek wilde komen. Verdachte heeft verklaard dat hij daarom onderweg in [plaatsnaam 1] bij een bos of parkeerplek is gestopt en daar enkele minuten is gebleven, waarna hij weer is weggegaan en waarbij hij niets heeft meegekregen van de mishandeling of bedreiging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich bij de politie en de rechter-commissaris steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft de hiervoor weergegeven verklaring pas op de zitting afgelegd, op een moment dat de inhoud van de voor hem belastende bewijsmiddelen bekend was. Op het moment dat verdachte over dit alternatieve scenario verklaarde, heeft hij dus ruim de gelegenheid gehad om zijn verklaring op alle beschikbare onderzoeksbevindingen af te stemmen. Hoewel dit niet automatisch leidt tot de conclusie dat de inhoud van de verklaring van verdachte, en dus van het alternatieve scenario, niet juist kan zijn, is de rechtbank wel van oordeel dat het moment waarop het alternatieve scenario naar voren is gebracht niet ten goede komt aan de geloofwaardigheid ervan. Deze wijze van handelen noopt dan ook tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de alternatieve verklaring van verdachte.
Tegenover de verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid op de plaats delict staan
(1) de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft mishandeld en bedreigd,
(2) de verklaring van [getuige 3] dat hij onderweg naar de plaats delict had begrepen dat [verdachte (voornaam)] de man was die het slachtoffer wilde spreken,
(3) de verklaring van [getuige 3] dat er een zwarte BMW 3-serie op hen stond te wachten toen zij met het slachtoffer kwamen aanrijden, in combinatie met de verklaring van aangever dat de vier mannen die betrokken waren bij de bedreiging en mishandeling uit een BMW stapten die op de parkeerplaats stond te wachten en het feit dat verdachte kort na de mishandeling en bedreiging als bestuurder van een zwarte BMW 3-serie werd staande gehouden,
(4) dat bij de fouillering die daarop volgde een busje pepperspray in de rechterjaszak van verdachte werd aangetroffen, en
(5) het feit dat noch aangever, noch de getuigen verklaren dat er iemand anders dan de dader van de bedreiging en mishandeling enkele minuten op de parkeerplaats is geweest.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst, als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging jegens [slachtoffer 2] [in de tenlastelegging abusievelijk [slachtoffer 2] genoemd], concludeert de rechtbank dat enkel uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte hem zou hebben bedreigd. Nu hiervoor onvoldoende wettig bewijs bestaat, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Bewijsmiddelen inzake 16/021836-20 [16]
Aangever [slachtoffer 4] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Pleegdatum/tijd: tussen zaterdag 25 januari 2020 om 00:44 uur en zaterdag 25 januari 2020 om 00:47 uur.
Omstreeks 00:40 uur stapten ik en mijn vriendin [getuige 4] uit op het station [locatie 1] in [plaatsnaam 5] .
Toen we verder de trap afliepen zag ik twee getinte jongens en een meisje.
Ik kan de twee getinte jongens als volgt omschrijven:
Jongen 1, deze had zwart opgeschoren haar aan de zijkant van zijn hoofd, boven op had deze
jongen wat kroezig haar. Wat ik mij nog kan herinneren had deze jongen een zwart
bomberjack aan. [17]
Ik zag vervolgens dat jongen 1 dreigend op mij af kwam lopen. Ik zag dat jongen 2 op dat moment ongeveer twee meter achter jongen 1 stond.
Ik schat dat er tussen mij en de jongen ongeveer 20 centimeter tussenruimte zat. Nadat ik jongen 1 van mij had afgeduwd, zag ik dat jongen 1 meteen iets pakte. Ik zag dat die dit uit zijn jaszak pakte. Ineens zag ik een zilverkleurig voorwerp. Ik zag dat hij dit in zijn hand vast hield. Ik zag dat hij een mesvormig ding uitklapte, ik zag namelijk dat jongen 1 een soort uitklap beweging maakte met zijn hand. Ik zag namelijk dat die hand snel en kort heen en weer ging. Ik zag jongen 1 direct het mes in mijn richting stak. Ik was zo bang en ben direct gaan rennen, ik zag dat jongen 1 met het mes achter mij aan kwam rennen.
Ik zag van afstand dat de twee getinte jongens mijn fiets in elkaar aan het trappen waren. Ik zag namelijk dat ze alle twee op mijn fiets trapten of stampten, ook zag ik dat er met mijn fiets werd gegooid.
Ik zag dat de twee getinte jongens vervolgens zijn weggelopen via de loopbrug in de richting van het [locatie 1] .
Toen ik terug bij mijn fiets kwam, zag ik deze niet meer in de fietsenstalling liggen. Ik zag dat mijn fiets op het naast gelegen grasveldje was gegooid. Toen ik bij mijn fiets aan kwam, zag ik dat mijn fiets twee lekke banden had. [18]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Omstreeks 1.00 uur kwam ik ter plaatse bij het treinstation [locatie 1] , aan de zijde van de [straatnaam] te [plaatsnaam 5] .
Ik hoorde [slachtoffer 4] verklaren dat:
- de twee jongens een blauwe [winkel 2] tas bij zich hadden waar een gascilinder in
zat;
- de andere jongen een donkerdere huidskleur had en Engels sprak met een Brits accent. [19]
Terwijl ik in gesprek was met [slachtoffer 4] en [getuige 4] meldden zich nog twee
personen bij mij die opgaven getuigen te zijn van het incident te weten; [getuige 2] en [getuige 1] .
Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat;
- een van de jongens Engelstalig was met een Brits accent
- het ging om jongens met Noord Afrikaans uiterlijk
- een van de jongens een zwarte jas, een soort bomberjack, droeg
- ze een [winkel 2] tas met lachgas bij zich hadden. [20]
Getuige [getuige 4] heeft het volgende - zakelijk weergegeven -verklaard:
Op 25 januari 2020 arriveerden ik en mijn vriend [slachtoffer 4] op treinstation
[plaatsnaam 5] [locatie 1] . Ik zag twee jongens en een meisje bij de fietsenstalling staan. Ik zag dat het meisje wegliep. [slachtoffer 4] en ik wilden onze fietsen pakken uit de fietsenstalling. Ik zag toen dat de jongen met de donkere jas heel dicht bij [slachtoffer 4] kwam staan. (…) De jongen met de donkere jas werd alsmaar agressiever. Ik zag dat de jongen met de donkere jas dichterbij [slachtoffer 4] kwam. Vervolgens zag ik dat de jongen met de donkere jas in zijn jaszak greep en een mes eruit haalde. Ik zag dat het een vouwmes was. Ik zag namelijk dat hij het mes met één hand opende. Ik zag dat [slachtoffer 4] direct achteruit deinsde. Kort hierop zag ik dat de jongen met het mes gelijk een stekende/prikkende beweging maakte in de richting van de borst van [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] was groter dan de jongen met het mes dus de steekbeweging van de jongen met het mes was omhoog gericht. Direct hierna maakte de jongen met het mes eenzelfde beweging. [slachtoffer 4] kon op een paar meter afstand komen en wegrennen richting de [straatnaam] . En toen zag ik dat de jongen met het mes een paar meter achter [slachtoffer 4] aan ging met het mes in zijn handen.
Ik zag toen dat de andere jongen, dus niet de jongen met de donkere jas en het mes, bij de fiets van [slachtoffer 4] knielde of hurkte. Ik zag vervolgens dat deze jongen een stekende/prikkende
beweging met zijn arm maakte richting de fietsband van de fiets van [slachtoffer 4] die op de
grond lag.
Op het moment dat we de politie belden, liepen de twee jongens weg richting de tunnel over het spoor richting de zijde van het [locatie 1] . We liepen terug naar de fiets van [slachtoffer 4] . Zijn fiets lag toen in het gras vlakbij het speelveldje en was kennelijk verplaatst. Toen zagen we dus dat beide fietsbanden lek waren.
Ik kan de jongen die [slachtoffer 4] bedreigd heeft met het mes als volgt omschrijven:
- man
- ongeveer 25-30 jaar oud
- ongeveer 1.70 meter
- normaal postuur
- licht bruine huidskleur
- kort donker haar
- kort getrimd baardje
- Marokkaans of Turks uiterlijk
- Droeg een zwart jack, soort bomberjack [21]
- Haalde het mes uit zijn jaszak. [22]
Getuige [getuige 2] heeft het volgende - zakelijk weergegeven -verklaard:
Op zaterdag 25 januari 2020, omstreeks 00:45 uur liep ik richting station [plaatsnaam 5] [.] . Ter hoogte van de fietsen bij het speeltuintje zag ik een man staan. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
Geslacht : Man
Uiterlijk : Licht getint
Postuur : Normaal
Lengte : 1.70 meter (schatting)
Leeftijd : 20-25 jaar (schatting)
Kleur haar : onbekend, droeg een capuchon
Kleding : donker kleurige jas met een zwarte broek
Bijzonderheden : had een klein baardje
Hierna te noemen: "man 1"
Ik zag dat man 1 een zwarte lachgasballon in zijn handen had. Ik zag dat de lachgasballon gevuld (opgeblazen) was. Ik zag en hoorde dat de man lachgasballon ook ging vullen. Ik zag dat de cilinder in een blauw kleurige plastictas van de [winkel 2] stond op de grond. [23]
Vervolgens zagen wij bij een incheckpaal op het station een andere man staan. Deze man stond aan de kant van spoor 2. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
Geslacht : Man
Uiterlijk : Licht getint
Postuur : Slank
Lengte : 1.80 meter (schatting)
Leeftijd : 20-25 jaar (schatting)
Kleur haar : onbekend
Kleding : lange donker kleurige jas, voor de rest onbekend
Bijzonderheden : onbekend
Hierna te noemen "man 2"
Toen wij de trap af kwamen lopen zagen wij een vrouw bij man 1 staan. Ik kan de vrouw als volgt omschrijven:
Geslacht : Vrouw
Uiterlijk : Licht getint
Postuur : Normaal
Lengte : 1.65/1.70 meter (schatting)
Leeftijd : 20 jaar (schatting)
Kleur haar : onbekend, droeg een hoofddoek in de kleur beige
Kleding : beige jas, voor de rest onbekend
Hierna te noemen "vrouw"
Ik zag dat man 1 de vrouw bij haar knotje van haar hoofddoek vast pakte en haar tegen de fietsen duwde. [24]
Er kwamen twee andere personen aan lopen. Dit waren een man en een vrouw, hierna te noemen: "man 3 en vrouw 2" Ik zag dat man 3 en vrouw 2 in gesprek waren met man 1 en man 2 en vervolgens hoorde ik dat man 1 en man 2 aan het schelden waren in de richting van man 3 en vrouw 2. Ik zag toen dat man 3 een duw kreeg van man 1 of man 2. Ik heb niet goed kunnen zien welke man dit deed. Op een gegeven moment zag ik dat man 3 heel snel de straat op rende, weg van man 1 en 2. Ik moet wel zeggen dat ik wat geluiden hoorde dat er fietsen op de grond gegooid werden en dat er tegen fietsen aangetrapt werd. [25]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op zaterdag 25 januari 2020, omstreeks 01:20 uur, hoorde ik een getuige
[getuige 5] . Deze verklaarde in het kort het volgende:
- dat zij een Noord-Afrikaanse jongen achter een jongen met een zwarte pet zag rennen.
- dat die een kort baardje had.
- dat die in het donker gekleed was.
(…)
- dat de jongen die Engels sprak wat rustiger was.
- dat zij de twee jongens op de fiets heeft zien trappen.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb vervolgens van de fiets van het slachtoffer foto's gemaakt. Ik zag dat zowel de voor- als achterband leeg waren. [26]
In het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 25 januari 2020 omstreeks 00:45 uur hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 6] en
[verbalisant 7] , over de portofoon dat de collega's in [plaatsnaam 5] een melding kregen van
een incident bij het treinstation [locatie 1] te [plaatsnaam 5] . De melding betrof een
incident waarbij personen lastig gevallen zouden zijn bij het station, ook werd er
gesproken over een mes. Er bleken tenminste twee meldingen gedaan te zijn; een melding
dat er een meisje in een beige jas lastig gevallen zou worden door twee jongens en de
melding dat er een persoon van zijn fiets was afgeduwd en zou zijn bedreigd met een
mes. Hierop hebben wij ons portofonisch aangemeld om te ondersteunen en zijn wij richting
genoemde locatie gereden en hebben wij in de omgeving uitgekeken naar de
personen die werden omschreven in de melding. [27] Er werd vervolgens aangegeven dat de twee jongens en het meisje over de loopbrug via het station richting het [locatie 1] waren gelopen. Wij, verbalisanten, zijn toen gaan zoeken op het [locatie 1] . Wij hoorden de collega's portofonisch doorgeven dat er zojuist een taxi het [locatie 1] op reed en dat dat gezien het tijdstip wel vreemd was. Wij zagen vervolgens genoemde taxi rijden en hielden deze staande. In de taxi zaten de chauffeur, een licht getinte jongen voorin en achterin het voertuig eerder omschreven meisje met beige jas. Wij vroegen vervolgens portofonisch aan de collega's uit [plaatsnaam 7] voor een nader signalement van de tweede verdachte. Hierop hoorden wij de collega zeggen dat de jongen licht getint zou zijn, een vlassig baardje zou hebben, een donkere jas en mogelijk een trainingsbroek. Wij, verbalisanten zagen dat de bijrijder, bekend als zijnde [verdachte] , [verdachte (voornaam)] , voldeed aan het signalement. Hierop hebben wij hem medegedeeld dat hij was aangehouden. [28]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op zaterdag 25 januari omstreeks 01:35 uur bevond ik, verbalisant [verbalisant 8] , mij op de [straatnaam] te [plaatsnaam 5] . Aldaar zag ik dat er een taxi was staande gehouden en er een man uit deze taxi was aangehouden. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , heb vervolgens de taxi chauffeuse gehoord als getuige. De getuige verklaarde mij dat zij met haar taxi naar het [locatie 1] werd gestuurd, alwaar zij een drietal personen moest ophalen. Toen zij ter plaatse kwam, zag zij dat er een man aan kwam rennen. Die man vertelde dat zijn vriend en vriendin nog mee moesten maar nog ergens anders waren op het [locatie 1] . De man was gekleed in een donkere broek en een zwarte jas, had een sikje en was waarschijnlijk van Arabische afkomst. Hij vroeg haar om een stuk verder het [locatie 1] op te rijden zodat ze enigszins uit het zicht zouden blijven. [29]
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen inzake 16/021836-20
De rechtbank stelt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 4] heeft bedreigd en openlijk geweld heeft gepleegd tegen een fiets door samen met een ander hierop in te trappen en de fietsbanden kapot te maken. De rechtbank volgt de verdediging niet in het verweer dat er slechts sprake is van door aangever en getuigen opgegeven algemene signalementen. De gegeven signalementen zijn voor een groot gedeelte met elkaar in overeenstemming. Tenminste twee getuigen melden dat een van de daders licht getint was, een soort bomberjack/donkere jas droeg en een baardje had en dat de andere dader een donkerdere huidskleur had, en Engels sprak met een Brits accent. Verdachte voldeed bij zijn aanhouding aan het eerstgenoemde signalement. Medeverdachte voldeed bij zijn aanhouding aan het voornoemde signalement van de tweede dader. Door aangever en getuigen werd verder gesproken over een [winkel 2] tas met lachgas die de daders bij zich hadden. Bij de aanhouding van de medeverdachte bleek dat de medeverdachte een [winkel 2] tas met lachgas bij zich droeg. Verschillende getuigen hebben verklaard dat de daders, kort gezegd, na de bedreiging en openlijke geweldpleging het [locatie 1] waren ingelopen. Zowel verdachte als medeverdachte worden (op een voor deze plek ongebruikelijk tijdstip) in het [locatie 1] aangehouden. Getuige [getuige 2] heeft voorts verklaard dat er de twee daders in bijzijn van een vrouw waren die een beige jas en een beige hoofddoek droeg. Verdachte werd, kort na de bedreiging en de openlijke geweldpleging, aangehouden in het bijzijn van een vrouw met een beigekleurige jas en hoofdoek. Verdachte bevond zich op dat moment in een taxi. De rechtbank betrekt bij haar oordeel bovendien nog het opvallende gedrag dat verdachte volgens de taxichauffeuse vertoonde. Vlak voor zijn aanhouding is hij door de taxichauffeuse rennend waargenomen en heeft hij de chauffeuse gevraagd om een stukje verder te rijden om uit het zicht te blijven.
Bewijsmiddelen inzake 16/271660-19 [30]
In het proces-verbaal van bevindingen van [A] staat - zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik, [A] , werkzaam bij de [bedrijfsnaam] , Afdeling [afdeling] , tevens [.....] bevond mij op woensdag 13 november 2019, omstreeks 22:25 uur, in uniform gekleed en met handhaving belast, op station [plaatsnaam 4] [..] .
Mijn collega, [B] en ik, liepen naar onze collega, [F] om ondersteuning te verlenen aan zijn staandehouding. [31]
Ik hoorde dat de verdachte zei: "ik werk niet met jou mee kanker marokkaan, ik werk niet mee kanker marokkaan, jij bent een kanker marokkaan, kehba jemek”. "Kehba Jemek” betekent in het Marokkaans-Arabisch: Je moeder is een hoer.
Ik ben de Marokkaans-Arabische taal machtig.
Ik zag dat de verdachte mij constant aankeek en de confrontatie met mij opzocht. Ik hoorde namelijk dat hij door ging met mij te beledigen. De verdachte riep namelijk: Ga je aangifte doen "kanker mongool”. [32]
In het proces-verbaal van bevindingen van [B] staat - zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik, [B] , werkzaam bij de [bedrijfsnaam] , Afdeling [afdeling] , tevens [.....] , bevond mij op woensdag 13 november 2019, omstreeks 22:25 uur, samen met mijn collega [A] , in uniform gekleed en met handhaving belast, op station
[plaatsnaam 4] [..] . Ik hoorde via de treinportofoon dat mijn collega [F]
om assistentie vroeg bij een staandehouding. [33]
Ik heb de verdachte meegedeeld dat als hij zich bleef verzetten ik hem op de grond zou leggen.
Ik hoorde de verdachte zeggen: “leg mij neer dan”.
Ik hoorde de verdachte op de grond zeggen: “kankermongool, kehba jemek” of woorden van gelijke strekking. [34]
In het proces-verbaal van bevindingen van [F] staat - zakelijk weergegeven – het volgende:
Op woensdag 13 november 2019 omstreeks 22:29 uur, hield ik op de locatie [locatie 2] , [postcode] [plaatsnaam 4] , als verdachte aan [verdachte] , geboren op [2001] in [geboorteplaats] . (Syrië). [F] hoorde verdachte meerdere malen tegen [A] zeggen ‘je bent een kanker Marokkaan’. [35]
Bewijsoverweging 16/271660-19
De rechtbank acht zowel de belediging richting [A] als richting [B] wettig en overtuigend bewezen. Uit het door [B] opgemaakte proces-verbaal, volgt dat verdachte ook [B] heeft beledigd. Nu het gaat om een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal volstaat dit proces-verbaal als bewijs van de belediging richting [B] . De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Te meer, nu de processen-verbaal van [winkel 1] en [F] deze in zoverre ondersteunen dat verdachte zich tijdens de staandehouding meermalen beledigend uitliet.
Bewijsmiddelen inzake 16/304646-19 [36]
In een proces-verbaal aangifte voor winkeliers staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Bedrijfsnaam: [winkel 1]
Straat: [adres]
Plaats: [plaatsnaam 4] . [37]
Ik, [G] , was op 20 december 2019 aan het werk in het bovengenoemde filiaal.
Omstreeks 18:36 uur zag ik live via het camera systeem 2 voor mij onbekende mannen de winkel binnenkomen.
Verdachte 1 had een zwartkleurig schoudertasje.
Ik zag dat verdachte 1 vervolgens een geur uit het rek pakte ter hoogte van het merk "ARMANI" met zijn rechterhand en deze ook vast bleef houden. Ik zag vervolgens dat verdachte 1 dicht bij verdachte 2 ging staan met zijn rug naar de medewerkster die daar aan het verkopen was. Ik zag dat verdachte 1 vervolgens met een snelle beweging de fles parfum
met zijn rechterhand in zijn rechter jaszak weg stopte en zo deze parfum geheel uit het zicht trok.
Na enkele seconden liepen verdachte 1 en verdachte 2 richting de uitgang. Ik zag dat ze ineens stopten en omdraaiden en weer snel naar de herenparfum afdeling liepen.
Ik zag dat verdachte 1 heel snel naar het rek liep tegenover de kassa’s en daar met een hele snelle beweging de geur uit zijn rechterjaszak haalde en in dat rek weg legde. [38]
In een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Jongen 1 bleek later na onderzoek op het politiebureau te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] (Syrië). [39]
Ik, verbalisant [verbalisant 9] , hoorde van beveiliger [J] van de [winkel 1] winkel dat jongen 1 een zwart schoudertasje bij zich had. Ik hoorde van de beveiliger verder dat hij in de tas een zakje met wit poeder had aangetroffen en meerdere vermoedelijk verdovende middelen. Ik deelde jongen 1 mee dat zijn tas op grond van artikel 9 van de Opiumwet in beslag was genomen, omdat ik ernstige bezwaren had dat in de tas vermoedelijk verdovende middelen zouden zitten. Ik onderzocht vervolgens de schoudertas van de verdachte. Ik zag dat er diverse persoonlijke spullen in de tas van de verdachte zaten. Ik opende vervolgens een zijvakje. Ik zag in dat zijvakje al direct een plastic zakje met daarin wit poeder liggen. Ik zag tevens een kleine weegschaal in de tas van de verdachte liggen. Verdachte zei dat de rest van de spullen in de tas van hem waren. [40]
In een kennisgeving van inbeslagneming staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte (voornaam)]
Goednummer: PL0900-2019381039-2548581 [41]
In een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Goednummer: PL0900-2019381039-2548581
Relatie met SIN: AANE3360NL
Gewicht netto: 36,71 gram [42]
In een NFI-rapport staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
AANE3360NL poeder, wit, uit 36,71 gram bevat cocaïne. [43]
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
A: Ik wilde graag een parfum hebben. Ik heb die toen gestolen.
Ik stopte het in mijn zak. [...] zei dat ik het terug moest leggen. Hij zei dat ik misschien op de camera te zien was.
O: Op enig moment wordt gezien dat je een flesje parfum in je jaszak steekt.
V: Waarom deed je dat? [44]
A: Dat heb ik gedaan om het te stelen.
O: De bewaking wordt gealarmeerd en jullie zien die komen aanlopen.
V: Wat heb je toen gedaan met het flesje parfum dat je in je jaszak had?
A: Ik heb het gewoon bij de kassa neergelegd. Ik wilde het niet terugleggen waar ik het gepakt had, dan zou men dat zien.
A: Ja want die spullen zijn niet van mij, behalve de medicijnen in het tasje, de
adapter en de oordopjes. [45]
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen inzake 16/304646-19
Voor een bewezenverklaring ter zake van diefstal is vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft, dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:206). De rechtbank overweegt verder dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid.
De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 20 december 2019 in [plaatsnaam 4] in het betrokken filiaal van [winkel 1] parfum in zijn zak heeft gestoken en het daarmee onttrokken heeft aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende. Gelet hierop kan de wegneming van de parfum als voltooid gelden en kan van vrijwillige terugtred geen sprake meer zijn. Overigens zou in het geval geen sprake zou zijn van een voltooide diefstal, vrijwillige terugtred ook niet aan de orde zijn, gelet op de eigen verklaring van verdachte waaruit volgt dat hij niet op eigen initiatief en zonder dat sprake was van een van buiten komende oorzaak tot inkeer is gekomen.
Bij de controle van verdachte is gebleken dat hij 36,71 gram cocaïne in het zwarte schoudertasje, dat hij bij zich droeg, aanwezig heeft gehad. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat de cocaïne van iemand anders was en verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de aanwezigheid van de cocaïne, wordt verworpen. In de tas zijn persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft dit immers tegen de verbalisant gezegd en bij zijn verhoor bij de politie ook verklaard dat de medicijnen in het tasje, de adapter en de oordopjes van hem zijn. De verklaring van verdachte dat hij de tas een uurtje voor een vriend van hem moest vasthouden, en dat de cocaïne dus van iemand anders was, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16/315592-20
feit 1:
op 18 november 2020 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- meerdere malen een vuurwapen door te laden, en
- voornoemd vuurwapen te richten op het hoofd en de benen van die [slachtoffer 1] , en
- vervolgens tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "als je [K] niet hierheen haalt, dan schiet ik het hele magazijn leeg op je hoofd of je been" althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
feit 2:
op 18 november 2020 te [plaatsnaam 1] , tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1]
- met een vuurwapen tegen het hoofd te slaan en
- pepperspray, in de ogen en het gezicht van die voornoemde [slachtoffer 1] te spuiten en
- te trekken aan het lichaam waarna die voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
16/021836-20
feit 1:
op 25 januari 2020 te [plaatsnaam 5] openlijk, te weten bij station [locatie 1] [plaatsnaam 5] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een fiets door meermalen tegen die fiets te trappen en de fietsbanden van die fiets kapot te steken/prikken;
feit 2:
op 25 januari 2020 te [plaatsnaam 5] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een (klap)mes uit zijn jaszak te pakken en met dat (klap)mes een stekende beweging in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] te maken;
16/271660-19
op 13 november 2019 te [plaatsnaam 4] opzettelijk ambtenaren, te weten [A] en [B] , beiden werkzaam bij de [bedrijfsnaam] , Afdeling [afdeling] , tevens [.....] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "kankermongool" en/of "kehba jemek";
16/304646-19
feit 1:
op 20 december 2019 te [plaatsnaam 4] een parfumfles, die toebehoorde aan [winkel 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2:
op 20 december 2019 te [plaatsnaam 4] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,71 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16/315592-20
feit 1: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
feit 2: medeplegen van mishandeling;
16/021836-20
feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
16/271660-19: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
16/304646-19
feit 1: diefstal;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het volgens haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 420 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 235 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, de verplichte klinische opname bij FPA [plaatsnaam 4] voor de duur van maximaal één jaar of zolang de reclassering dat nodig acht, een ambulante behandeling na de klinische opname, de plicht om mee te werken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod, een locatieverbod ten aanzien van [adres] te [plaatsnaam 8] (het woonadres van [slachtoffer 1] ) en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [C] en [getuige 3] .
De officier van justitie heeft verder gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het tijdsverloop van een aantal feiten, het feit dat verdachte al 185 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en al enkele weken in een kliniek heeft verbleven, waar hij een verandering heeft doorgemaakt. Daarom wordt verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van het reeds ondergane voorarrest en mogelijk een aanvullende geheel voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal strafbare feiten. Hij heeft
[slachtoffer 1] bedreigd. Het slachtoffer werd op een afgelegen plek geconfronteerd met de geweldshandelingen van verdachte en anderen. Verdachte heeft hem toen bovendien met een vuurwapen bedreigd met de dood en zware mishandeling. Ook is het slachtoffer op die plek door verdachte en anderen mishandeld. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 4] met een mes. Hierbij heeft hij samen met een ander geweld gepleegd tegen de fiets van [slachtoffer 4] door op die fiets te trappen en de banden lek te maken. Met voornoemde gedragingen heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit en veiligheidsgevoelens van de aangevers. Uit de verklaringen van de aangevers blijkt dat het handelen van verdachte bijzonder bedreigend voor hen is geweest en bij hen voor gevoelens van onveiligheid en angst heeft gezorgd. Ten aanzien van al deze feiten weegt de rechtbank tevens mee dat dergelijke feiten niet alleen gevolgen hebben voor de directe slachtoffers, maar tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij opleveren.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid gelet op het verslavende karakter. Bovendien gaat de handel in harddrugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen. Verdachte heeft in deze keten een rol vervuld door een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs bij zich te dragen.
Ten slotte heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en de belediging van twee ambtenaren in functie. Daarmee heeft de verdachte er blijk van gegeven dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen en daarnaast een groot gebrek aan respect voor het openbaar gezag laten zien en het werk van de betreffende ambtenaren bemoeilijkt. De beledigende uitlatingen van de verdachte jegens de ambtenaren hebben hen aangetast in hun eer en goede naam.
De rechtbank weegt mee dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn rol bij deze feiten en er geen blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Dit vergroot ook de zorg dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 19 augustus 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke vermogensfeiten (ook met geweld) en belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies van [instelling 1] van 17 juni 2021 en een voortgangsverslag van 9 september 2021, opgemaakt door [H] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt dat verdachte op bijna alle leefgebieden problemen ondervindt, waarbij huisvesting, middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding als delict gerelateerde factoren worden gezien. Een beschermende factor is zijn ziektebesef, waardoor verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan gedragsverandering. Vanwege het hoge recidiverisico wordt het als wenselijk en noodzakelijk gezien dat er wordt geïntervenieerd op meerdere leefgebieden tegelijkertijd om te kunnen werken aan gedragsverandering en risicobeperking. Het is noodzakelijk dat verdachte behandeling ondergaat in een forensische klinische setting, zodat er voldoende toezicht en controle is en er veilig toegewerkt kan worden naar meer vrijheden. Verdachte verblijft sinds 19 augustus 2021 in FPA [plaatsnaam 4] . Hij zal op korte termijn starten met traumabehandeling. Alle urinecontroles waren tot op heden negatief, wat betekent dat er geen sprake is van alcohol- of drugsgebruik. Verdachte laat inmiddels een positieve houding zien en is goed in contact. Er kan nog niet worden ingeschat binnen welke termijn het behandeltraject afgerond zou kunnen worden, maar de reclassering adviseert een klinische behandeling voor de duur van maximaal één jaar. Mocht hij zijn behandeling afronden en er een woning voor hem beschikbaar komen, dan kan dit aansluitend op elkaar georganiseerd worden.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een verplichte klinische opname voor de duur van maximaal één jaar of zolang de reclassering dat nodig acht, een ambulante behandeling na de klinische opname, de plicht om mee te werken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcoholverbod, een contactverbod met de slachtoffers en getuigen en de plicht om mee te werken aan middelencontrole. Ook adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
Ter terechtzitting heeft mevrouw [I] , sociotherapeut bij [instelling 2] , verklaard dat verdachte steeds beter aangeeft dat de spanningen oplopen. Tot nu toe zijn er ook geen incidenten geweest en hoewel er nog leerdoelen zijn en verdachte zoekende is, zet hij wel stappen.
Straf
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op vastgestelde landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daaruit volgt dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is voor de door verdachte gepleegde strafbare feiten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die het reeds ondergane voorarrest niet overstijgt. Wel acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk voor verdachte om de ernst van de feiten te onderstrepen, om hem te motiveren zich in te blijven zetten voor de hulpverlening en om hem te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank een contact- en locatieverbod met [slachtoffer 1] opleggen. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor een contactverbod met [slachtoffer 2] , [C] en [getuige 3] . De onder 16/315592-20 bewezen verklaarde feiten zien enkel op [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de inhoud van de voornoemde rapportages, in het bijzonder het daarin beschreven hoge recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 3.250,-. Dit bedrag bestaat uit € 250,- materiële schade en € 3.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 16/315592-20 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gedeeltelijke toewijzing van de materiële schade voor een bedrag van € 50,- en de gehele toewijzing van de immateriële schade, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank - gelet op de bepleite vrijspraak - primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair voert de verdediging aan dat zowel de materiële als de immateriële schade niet is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en de vordering van de benadeelde partij vast komen te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen. Uit het dossier is af te leiden dat de broek en de trui van de benadeelde partij zijn beschadigd door het handelen van verdachte. Bij het ontbreken van facturen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid betreffende de waarde van de kleding. De rechtbank schat deze schade op € 100,-.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen en stelt psychische klachten te ondervinden, hetgeen gelet op de aard en de ernst van de normschending aannemelijk is. Ten aanzien van die psychische klachten heeft de benadeelde partij weinig onderbouwing gegeven. De rechtbank zal voor de hoogte van de schade kijken naar de immateriële schadevergoeding die in soortgelijke zaken wordt opgelegd. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- redelijk en billijk en zal de vordering voor het immateriële deel tot dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 1.100,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.100,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[A]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 250,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16/271660-19 ten laste gelegde feit.
9.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de gedeeltelijke toewijzing van de immateriële schade voor een bedrag van € 150,-, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en voert daartoe aan dat de schade onvoldoende is onderbouwd.
9.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu hij in zijn eer of goede naam is geschaad. Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank zal voor de hoogte van de schade kijken naar de immateriële schadevergoeding die in soortgelijke zaken wordt opgelegd. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 100,- en zal de vordering voor het immateriële deel tot dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 100,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering ten behoeve van [A] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 100,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 2 dagen gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.BESLAG

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het vuurwapen te onttrekken aan het verkeer, de bivakmuts te retourneren aan de rechthebbende en de kleding te retourneren aan verdachte.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen ten aanzien van het beslag.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten
- Vuurwapen Bruni 92 (alarmpistool) (G2591967),
onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten
- Kleding Zomer (jas) (G2591963).
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten
- Hoofddeksel Bivakmuts (muts) (G2591966),
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 141, 266, 267, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/053941-20 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich (telefonisch) meldt bij [instelling 1] op het adres [adres] te [plaatsnaam 4] ( [telefoonnummer] ) en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat opnemen in een forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de opname maximaal één jaar duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, en verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* na het afronden van de klinische behandeling verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij het verblijf de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* na het afronden van de klinische behandeling ambulant zich laat behandelen door een op dat moment geïndiceerde behandelinstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die hij in het kader van de behandeling krijgt. Bij overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het (psychiatrisch) toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod en het gebruik van drugs om dit middelengebruik te beheersen, waarbij de reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [1973] ;
* zich niet zal begeven en bevinden in een gebied van 100 meter rond het adres van [slachtoffer 1] ( [adres] , [postcode] te [plaatsnaam 8] ), waarbij de politie toeziet op handhaving van dit locatieverbod;
- waarbij de voornoemde reclasseringsinstantie opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Beslag (behorend bij parketnummer 16-053941-20)
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 Vuurwapen Bruni 92 (alarmpistool) (G2591967);
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 Kleding Zomer (jas) (G2591963);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende voorwerp:
 Hoofddeksel Bivakmuts (muts) (G2591966);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.100,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.100,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [A]
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van € 100,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [A] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 100,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 2 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, mrs. N.M.H. van Ek en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 september 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16/315592-20
1
hij op of omstreeks 18 november 2020 te Leusden, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- één of meerdere malen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden, althans een op doorladen gelijkende beweging te maken en/of
- één of meerdere malen voornoemd vuurwapen/voorwerp te tonen en/of te richten op (het hoofd en/of de benen van) die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- ( vervolgens) tegen die voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen: "Ik wil mijn geld terug" en/of "als je [K] niet hierheen haalt, dan schiet ik het hele magazijn leeg op je hoofd of je been" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 november 2020 te Leusden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1]
- één of meerdere malen (met een vuurwapen, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- één of meerdere malen pepperspray, althans een stof, die een irriterende en/of prikkelende en/of brandende, in ieder geval een schadelijke, uitwerking heeft op de slijmvliezen en/of de ogen en/of de mond en/of de huid en/of de ademhaling, in de ogen en/of het gezicht en/of in de richting van die voornoemde [slachtoffer 1] te spuiten en/of
- één of meerdere malen te trekken en/of te duwen aan/op het lichaam (waarna) die voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
16/021836-20
1
hij op of omstreeks 25 januari 2020 te Hilversum openlijk, te weten bij/op station [locatie 1] [plaatsnaam 5] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten een fiets door meermalen in/op/tegen die fiets te trappen en/of te schoppen en/of de
fietsbanden van die fiets kapot te prikken en/of te steken en/of te maken;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 25 januari 2020 te [plaatsnaam 5] [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (klap)mes uit zijn, verdachtes, jaszak te pakken en/of (vervolgens) dat mes aan voornoemde [slachtoffer 4] te tonen en/of voor te houden en/of met dat (klap)mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] te wijzen en/of een stekende beweging in de richting van voornoemde [slachtoffer 4] te maken;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
16/053941-20
1
hij op of omstreeks 28 februari 2020 te Soest, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 3] (dreigend) een vuurwapen, althans een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen via een videobelverbinding en/of (vervolgens) dreigend de woorden toe te voegen "Deze gaat in je kont, ik ga de hele magazijn op je afschieten," althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 29 februari 2020 te Utrecht een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een, alarmpistool, merk BBM, model 92, kaliber 8mm, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
16/271660-19
hij op of omstreeks 13 november 2019 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [A] en/of [B] , beiden werkzaam bij de [bedrijfsnaam] , Afdeling [afdeling] , tevens [.....] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "kankermongool" en/of "kehba jemek", althans woorden van
gelijke beledigende aard en/of strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
16/304646-19
1
hij, op of omstreeks 20 december 2019 te Utrecht een parfumfles, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 20 december 2019 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,71 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 13 januari 2021, 19 januari 2021, 10 maart 2021 en 23 mei 2021, genummerd 2020376870, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 169. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 33.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 35.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 36.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 37.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 34.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 31.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , pagina 44.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , pagina 46.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 54.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 55.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 27.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 95.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 42.
15.Een proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 14 september 2021.
16.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 januari 2020, genummerd PL0900-2020026363, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 65. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
17.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 1.
18.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , pagina 2.
19.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 7.
20.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 8.
21.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 5.
22.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 6.
23.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 21.
24.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 22.
25.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 23.
26.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 9.
27.Een proces-verbaal van aanhouding, pagina 36.
28.Een proces-verbaal van aanhouding, pagina 37.
29.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 14.
30.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 november 2019, genummerd PL0900-2019341308, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 24. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
31.Een proces-verbaal van bevindingen van [A] , pagina 5.
32.Een proces-verbaal van bevindingen van [A] , pagina 6.
33.Een proces-verbaal van bevindingen van [B] , pagina 9.
34.Een proces-verbaal van bevindingen van [B] , pagina 10.
35.Een proces-verbaal van bevindingen van [F] , pagina 13.
36.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 21 januari 2020, genummerd PL0900-2019382647, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 66. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
37.Een geschrift, inhoudende een proces-verbaal aangifte voor winkeliers, pagina 8.
38.Een geschrift, inhoudende een proces-verbaal aangifte voor winkeliers, pagina 15.
39.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 21.
40.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 22.
41.Een kennisgeving van inbeslagneming, pagina 5 (digitale nummering).
42.Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, pagina 25.
43.Een geschrift, inhoudende een rapport van het NFI van 23 december 2019, pagina 27.
44.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 41.
45.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 42.