4.3Het oordeel van de rechtbank
Algehele vrijspraak inzake 16/053941-20
Over feit 1 - bedreiging
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting vast dat verdachte op 28 februari 2020 omstreeks 23.35 uur in [plaatsnaam 3] een videogesprek voerde met aangever [slachtoffer 3] . Volgens aangever zou verdachte hierbij dreigend een vuurwapen hebben getoond. Aangever heeft direct contact gezocht met de politie. Toen de verbalisanten bij aangever kwamen, werd hij opnieuw gebeld door verdachte. De verbalisanten hebben niet gezien dat er op dat moment een wapen werd getoond. Op 29 februari 2020 omstreeks 02:15 uur is verdachte in een kamer van de woning van zijn ouders, waar hij op dat moment verbleef, aangehouden. Bij de doorzoeking is onder het matras van het bed waar verdachte op had gezeten, een zilverkleurig alarmpistool aangetroffen. De rechtbank stelt met de raadsvrouw van verdachte vast dat het door de aangever omschreven wapen niet overeenkomt met het aangetroffen wapen. Verdachte heeft ontkend een wapen te hebben getoond in dat gesprek. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte tijdens het videogesprek aangever [slachtoffer 3] met een vuurwapen heeft bedreigd.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij van de ten laste gelegde woordelijke bedreiging, te weten "Deze gaat in je kont, ik ga de hele magazijn op je afschieten” of woorden van gelijke strekking. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voor veroordeling ter zake van bedreiging vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Gelet op de inhoud van de WhatsApp-berichten tussen verdachte en de aangever, waarin over en weer boze bewoordingen en beledigingen worden geuit en de aangever de bewoordingen van verdachte mede gelet op de door aangever gebruikte lachende emoticon, niet serieus lijkt te nemen, heeft de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat de gebruikte woorden in de gegeven omstandigheden konden leiden tot voornoemde redelijke vrees.
Over feit 2 – het voorhanden hebben van een alarmpistool
Op 29 februari 2020 is in de woning van de ouders van verdachte, waar hij op dat moment in een kamer verbleef, een alarmpistool aangetroffen. Volgens vaste jurisprudentie is vereist dat verdachte het wapen en de munitie bewust aanwezig had, waarbij sprake moet zijn van een “meer of mindere mate” van bewustheid ten aanzien van de aanwezigheid van het wapen en dat verdachte feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen in die zin dat hij daarover kon beschikken. De rechtbank overweegt dat het wapen uit het zicht onder een matras werd aangetroffen en dat verdachte niet bij zijn ouders woonde. Niet is gebleken dat hij regelmatig in die kamer kwam of verbleef. Het in de kamer aantreffen van meerdere tassen met kleding en slechts één jas in de kledingkast duidt, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, juist op een kortdurend verblijf. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte het wapen bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Conclusie
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder parketnummer 16/053941-20 ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen inzake 16/315592-20
Aangever [slachtoffer 1] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard:
Op 18 november 2020, omstreeks 22:00 uur, bevond ik mij op de parkeerplaats aan de [straatnaam] te [plaatsnaam 1] .
[slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2] ) had mij meegenomen naar [verdachte (voornaam)] . Er gingen nog twee personen mee met ons. Ik zag dat er twee auto's naast elkaar stonden, waarvan 1 een BMW was. Daar zat [verdachte (voornaam)] achter het stuur, de zwarte jongen zat ernaast en er zaten ook nog 2 personen achterin.
[slachtoffer 2] stapte uit toen ze bij elkaar waren gekomen. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] instapte en naast mij kwam zitten. Ik zag en voelde dat hij een pistool op mijn hoofd zette.
Ik zag toen [verdachte (voornaam)] uit de auto stapte dat hij al een pistool uit zijn broeksband haalde
en het doorlaadde. Ik zag dat er nog een zwarte persoon naast [verdachte (voornaam)] zat en ook
uitstapte. Ik zag dat ook hij een vuurwapen had en het doorlaadde.
Ik zag dat [verdachte (voornaam)] bij mij in de auto ging zitten en een pistool met de loop tegen mijn hoofd zette. Ik voelde de loop tegen mijn hoofd. Hij zei als je [K] niet hierheen haalt, dan schiet ik het hele magazijn leeg op je hoofd.
Hij heeft deze bedreiging ook geuit terwijl hij op mijn been richtte, dat hij het magazijn op mijn been leeg zou schieten.
Ik voelde toen dat [verdachte (voornaam)] met de kolf van het pistool een klap op mijn hoofd gaf.
Toen [verdachte (voornaam)] mij sloeg, zag ik dat een andere persoon het portier open deed en mij met pepperspray spoot. Het prikte ontzettend.
Ik ben daarna uit de auto gesleurd.
Ze sleurden me mee om me in de BMW van [verdachte (voornaam)] te krijgen.
Ik denk dat ik 4 a 5 meter ben meegesleurd. Ik had daardoor kapotte onderbenen. De schaafwonden zitten allemaal op mijn benen.
Ik heb geen idee waarom [verdachte (voornaam)] naar mij op zoek was. Ik ken [verdachte (voornaam)] niet. Ik had hem een keer gezien, ongeveer een jaar geleden.Ik ben via via aan de naam van [verdachte (voornaam)] gekomen. [.......] (fon.) heeft mij gebeld en mij verteld dat deze persoon [verdachte] was.
Getuige [slachtoffer 2] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard:
Opmerking verbalisanten: we tonen nu een foto van [verdachte] , geboren op [2001] .
V: Gaat het om deze man?
A: Ja, dat is [verdachte (voornaam)] .
Over de afspraak in [plaatsnaam 1] , ik heb gebeld met [verdachte (voornaam)] en gezegd dat [slachtoffer 1] hem wilde spreken. Hij zei tegen mij dat ik met [slachtoffer 1] naar een locatie moest komen die hij zou doorsturen.Met zijn vieren gingen we naar de locatie. Achterin zaten [C] en [getuige 3] , waar ik de achternaam niet van weet (de rechtbank begrijpt [getuige 3] ). Op de parkeerplaats bij [plaatsnaam 1] zei ik tegen [slachtoffer 1] dat hij moest blijven zitten in de auto. [verdachte (voornaam)] stapte ook uit en stapte naar mij toe. Ik zag dat hij direct na het uitstappen een pistool tevoorschijn haalde ergens bij zijn rechterheup vandaan. Ik zag dat hij het pistool doorlaadde, dus de slede naar achteren trok.
Ik heb vier personen gezien aan [verdachte (voornaam)] ' zijde.
Persoon 1 is [verdachte (voornaam)]
Persoon 2 is een zwarte man
Persoon 3 is een getinte man die steeds bij het portier stond
Persoon 4 is ook een getinte man
Ik zag dat [verdachte (voornaam)] in mijn auto stapte en op de achterbank ging zitten naast [slachtoffer 1] . Ik zag dat hij nog een keer de slede van het pistool naar achteren haalde en het pistool op het hoofd van [slachtoffer 1] zette.
Ik hoorde dat hij tegen [slachtoffer 1] riep dat hij 10.000 euro terug wilde
Ik zag dat [slachtoffer 1] een paar keer met een busje vloeistof in het gezicht werd gesprayd.
Ik hoorde dat [verdachte (voornaam)] schreeuwde tegen personen 2, 3 en 4 dat ze [slachtoffer 1] mee moesten nemen in de auto. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] en personen 3 en 4 [slachtoffer 1] uit de auto probeerden te trekken. Dat was ook het moment dat het portier open ging en daarna ook open bleef staan. [slachtoffer 1] viel door het getrek uit de auto. Hij viel met zijn knieën op de grond, terwijl zijn voeten nog in de auto waren. Ik zag dat ze aan hem bleven trekken.
Getuige [getuige 3] heeft het volgende - zakelijk weergegeven - verklaard:
We hadden een man opgehaald. Ik zal die man vanaf nu [slachtoffer 1] noemen.
V: Waar zijn jullie naartoe gereden met de auto?
A: Naar de parkeerplaats in [plaatsnaam 1] , bij een zwembad. Er stond een BMW en een VW Polo volgens mij. De BMW was zwart, het was een 3-serie, een wat ouder model.[slachtoffer 2] parkeerde onze auto naast de twee andere auto's. Ik zag dat er twee personen uitstapten en naar ons toen liepen. Ik zag dat de man die [verdachte (voornaam)] heet naar de kant van [slachtoffer 2] ging.
V: Hoe weet je dat dat die man was waar jullie een afspraak mee hadden?
A: Ik hoorde zijn naam in de auto, dat was [verdachte (voornaam)] . Toen [slachtoffer 2] uitstapte zei hij tegen die man dat hij de persoon in de auto had (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] ) die hij wilde spreken. Ik begreep toen dat die man [verdachte (voornaam)] moest zijn.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 18 november 2020 werd er een melding uitgegeven in [plaatsnaam 1] op de [straatnaam] . Ter plaatse kreeg ik te maken met dhr. [slachtoffer 1] , geboren op [1973] te Syrië. Ik zag dat dhr. [slachtoffer 1] een schaafwond in zijn gezicht had. Nadat dhr. [slachtoffer 1] zijn spijkerbroek naar beneden had gedaan zag ik dat de knieën geschaafd waren.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 18 november 2020, omstreeks 23:15 uur, bevond ik mij op de [straatnaam] te [plaatsnaam 2] . Ik zag dat er een BMW 3-serie zwart van kleur voor ons dienstvoertuig reed. Na een stopteken heb ik de bestuurder gevraagd om een geldig rijbewijs.
Ik zag op de getoonde vreemdelingenkaart dat de bestuurder is genaamd: [verdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] in Syrië.
Ik voelde bij fouillering in de rechterjaszak van [verdachte] een busje zitten. Bij het tevoorschijn halen van het busje zag ik dat dit een busje zwart van kleur was. Ik zag dat het busje een gele opdruk had met [......] . Ik zag dat dit busje pepperspray betrof.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende:
In het belang van het onderzoek zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd van het nummer [telefoonnummer] die volgens de aangever in gebruik zou zijn bij verdachte [verdachte] .
De gegevens zijn opgevraagd van 18 oktober 2020 t/m 4 december 2020.
Ik zag in de lijst dat het genoemde telefoonnummer op 18 november 2020 om 21:48 en 21:50 uur de locatie [adres] te [plaatsnaam 1] aangaf. Dit betreft de locatie van de gsm-mast waar het nummer op die tijdstippen verbinding mee maakte.
Uit een CIOT-bevraging blijkt, dat dit nummer op naam staat van [verdachte] , [adres] te [plaatsnaam 4] . Dit is het adres van de ouders van [verdachte] .
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Ik ben op 18 november 2020 ergens tussen 20:00 uur en 22:00 uur naar [plaatsnaam 1] gegaan. Ik had daar afgesproken bij een bos of parkeerplaats. Daar trof ik een andere auto met als inzittenden [slachtoffer 2] , [getuige 3] , [C] en [slachtoffer 1] .
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen inzake 16/315592-20
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 18 november 2020 in [plaatsnaam 1] samen met anderen [slachtoffer 1] [in de tenlastelegging [slachtoffer 1] genoemd] heeft bedreigd met een vuurwapen en daarbij de in de tenlastelegging genoemde bewoordingen heeft gebruikt en dezelfde [slachtoffer 1] samen met iemand anders heeft mishandeld.
Over de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank dat de getuige consistent heeft verklaard ten aanzien van de identiteit van de persoon die de bedreiging en mishandeling heeft gepleegd. De getuige heeft in zijn verklaring tegenover de politie verdachte aangewezen. Bij de rechter-commissaris is hij bij deze verklaring gebleven. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, blijkt uit de tapgesprekken niet dat de getuige hierin toegeeft in zijn afgelegde verklaringen (deels) onjuist te hebben verklaard. Niet aannemelijk is geworden dat de getuige enige reden zou hebben om verdachte ten onrechte te beschuldigen. De rechtbank heeft gelet op het voorgaande dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat het verdachte was die [slachtoffer 1] bedreigde en mishandelde. De rechtbank acht deze geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze daarom gebruiken voor het bewijs.
Over de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op de plaats delict, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende dag samen met een vriend, [D] , op weg zou zijn geweest naar [plaatsnaam 6] , toen hij werd gebeld met de vraag of hij naar de betreffende plek wilde komen. Verdachte heeft verklaard dat hij daarom onderweg in [plaatsnaam 1] bij een bos of parkeerplek is gestopt en daar enkele minuten is gebleven, waarna hij weer is weggegaan en waarbij hij niets heeft meegekregen van de mishandeling of bedreiging.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich bij de politie en de rechter-commissaris steeds heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte heeft de hiervoor weergegeven verklaring pas op de zitting afgelegd, op een moment dat de inhoud van de voor hem belastende bewijsmiddelen bekend was. Op het moment dat verdachte over dit alternatieve scenario verklaarde, heeft hij dus ruim de gelegenheid gehad om zijn verklaring op alle beschikbare onderzoeksbevindingen af te stemmen. Hoewel dit niet automatisch leidt tot de conclusie dat de inhoud van de verklaring van verdachte, en dus van het alternatieve scenario, niet juist kan zijn, is de rechtbank wel van oordeel dat het moment waarop het alternatieve scenario naar voren is gebracht niet ten goede komt aan de geloofwaardigheid ervan. Deze wijze van handelen noopt dan ook tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de alternatieve verklaring van verdachte.
Tegenover de verklaring van verdachte over zijn aanwezigheid op de plaats delict staan
(1) de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft mishandeld en bedreigd,
(2) de verklaring van [getuige 3] dat hij onderweg naar de plaats delict had begrepen dat [verdachte (voornaam)] de man was die het slachtoffer wilde spreken,
(3) de verklaring van [getuige 3] dat er een zwarte BMW 3-serie op hen stond te wachten toen zij met het slachtoffer kwamen aanrijden, in combinatie met de verklaring van aangever dat de vier mannen die betrokken waren bij de bedreiging en mishandeling uit een BMW stapten die op de parkeerplaats stond te wachten en het feit dat verdachte kort na de mishandeling en bedreiging als bestuurder van een zwarte BMW 3-serie werd staande gehouden,
(4) dat bij de fouillering die daarop volgde een busje pepperspray in de rechterjaszak van verdachte werd aangetroffen, en
(5) het feit dat noch aangever, noch de getuigen verklaren dat er iemand anders dan de dader van de bedreiging en mishandeling enkele minuten op de parkeerplaats is geweest.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst, als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging jegens [slachtoffer 2] [in de tenlastelegging abusievelijk [slachtoffer 2] genoemd], concludeert de rechtbank dat enkel uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat verdachte hem zou hebben bedreigd. Nu hiervoor onvoldoende wettig bewijs bestaat, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van dit deel van de tenlastelegging.
Bewijsmiddelen inzake 16/021836-20
Aangever [slachtoffer 4] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
Pleegdatum/tijd: tussen zaterdag 25 januari 2020 om 00:44 uur en zaterdag 25 januari 2020 om 00:47 uur.
Omstreeks 00:40 uur stapten ik en mijn vriendin [getuige 4] uit op het station [locatie 1] in [plaatsnaam 5] .
Toen we verder de trap afliepen zag ik twee getinte jongens en een meisje.
Ik kan de twee getinte jongens als volgt omschrijven:
Jongen 1, deze had zwart opgeschoren haar aan de zijkant van zijn hoofd, boven op had deze
jongen wat kroezig haar. Wat ik mij nog kan herinneren had deze jongen een zwart
bomberjack aan.
Ik zag vervolgens dat jongen 1 dreigend op mij af kwam lopen. Ik zag dat jongen 2 op dat moment ongeveer twee meter achter jongen 1 stond.
Ik schat dat er tussen mij en de jongen ongeveer 20 centimeter tussenruimte zat. Nadat ik jongen 1 van mij had afgeduwd, zag ik dat jongen 1 meteen iets pakte. Ik zag dat die dit uit zijn jaszak pakte. Ineens zag ik een zilverkleurig voorwerp. Ik zag dat hij dit in zijn hand vast hield. Ik zag dat hij een mesvormig ding uitklapte, ik zag namelijk dat jongen 1 een soort uitklap beweging maakte met zijn hand. Ik zag namelijk dat die hand snel en kort heen en weer ging. Ik zag jongen 1 direct het mes in mijn richting stak. Ik was zo bang en ben direct gaan rennen, ik zag dat jongen 1 met het mes achter mij aan kwam rennen.
Ik zag van afstand dat de twee getinte jongens mijn fiets in elkaar aan het trappen waren. Ik zag namelijk dat ze alle twee op mijn fiets trapten of stampten, ook zag ik dat er met mijn fiets werd gegooid.
Ik zag dat de twee getinte jongens vervolgens zijn weggelopen via de loopbrug in de richting van het [locatie 1] .
Toen ik terug bij mijn fiets kwam, zag ik deze niet meer in de fietsenstalling liggen. Ik zag dat mijn fiets op het naast gelegen grasveldje was gegooid. Toen ik bij mijn fiets aan kwam, zag ik dat mijn fiets twee lekke banden had.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Omstreeks 1.00 uur kwam ik ter plaatse bij het treinstation [locatie 1] , aan de zijde van de [straatnaam] te [plaatsnaam 5] .
Ik hoorde [slachtoffer 4] verklaren dat:
- de twee jongens een blauwe [winkel 2] tas bij zich hadden waar een gascilinder in
zat;
- de andere jongen een donkerdere huidskleur had en Engels sprak met een Brits accent.
Terwijl ik in gesprek was met [slachtoffer 4] en [getuige 4] meldden zich nog twee
personen bij mij die opgaven getuigen te zijn van het incident te weten; [getuige 2] en [getuige 1] .
Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat;
- een van de jongens Engelstalig was met een Brits accent
- het ging om jongens met Noord Afrikaans uiterlijk
- een van de jongens een zwarte jas, een soort bomberjack, droeg
- ze een [winkel 2] tas met lachgas bij zich hadden.
Getuige [getuige 4] heeft het volgende - zakelijk weergegeven -verklaard:
Op 25 januari 2020 arriveerden ik en mijn vriend [slachtoffer 4] op treinstation
[plaatsnaam 5] [locatie 1] . Ik zag twee jongens en een meisje bij de fietsenstalling staan. Ik zag dat het meisje wegliep. [slachtoffer 4] en ik wilden onze fietsen pakken uit de fietsenstalling. Ik zag toen dat de jongen met de donkere jas heel dicht bij [slachtoffer 4] kwam staan. (…) De jongen met de donkere jas werd alsmaar agressiever. Ik zag dat de jongen met de donkere jas dichterbij [slachtoffer 4] kwam. Vervolgens zag ik dat de jongen met de donkere jas in zijn jaszak greep en een mes eruit haalde. Ik zag dat het een vouwmes was. Ik zag namelijk dat hij het mes met één hand opende. Ik zag dat [slachtoffer 4] direct achteruit deinsde. Kort hierop zag ik dat de jongen met het mes gelijk een stekende/prikkende beweging maakte in de richting van de borst van [slachtoffer 4] . [slachtoffer 4] was groter dan de jongen met het mes dus de steekbeweging van de jongen met het mes was omhoog gericht. Direct hierna maakte de jongen met het mes eenzelfde beweging. [slachtoffer 4] kon op een paar meter afstand komen en wegrennen richting de [straatnaam] . En toen zag ik dat de jongen met het mes een paar meter achter [slachtoffer 4] aan ging met het mes in zijn handen.
Ik zag toen dat de andere jongen, dus niet de jongen met de donkere jas en het mes, bij de fiets van [slachtoffer 4] knielde of hurkte. Ik zag vervolgens dat deze jongen een stekende/prikkende
beweging met zijn arm maakte richting de fietsband van de fiets van [slachtoffer 4] die op de
grond lag.
Op het moment dat we de politie belden, liepen de twee jongens weg richting de tunnel over het spoor richting de zijde van het [locatie 1] . We liepen terug naar de fiets van [slachtoffer 4] . Zijn fiets lag toen in het gras vlakbij het speelveldje en was kennelijk verplaatst. Toen zagen we dus dat beide fietsbanden lek waren.
Ik kan de jongen die [slachtoffer 4] bedreigd heeft met het mes als volgt omschrijven:
- man
- ongeveer 25-30 jaar oud
- ongeveer 1.70 meter
- normaal postuur
- licht bruine huidskleur
- kort donker haar
- kort getrimd baardje
- Marokkaans of Turks uiterlijk
- Droeg een zwart jack, soort bomberjack
- Haalde het mes uit zijn jaszak.
Getuige [getuige 2] heeft het volgende - zakelijk weergegeven -verklaard:
Op zaterdag 25 januari 2020, omstreeks 00:45 uur liep ik richting station [plaatsnaam 5] [.] . Ter hoogte van de fietsen bij het speeltuintje zag ik een man staan. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
Geslacht : Man
Uiterlijk : Licht getint
Postuur : Normaal
Lengte : 1.70 meter (schatting)
Leeftijd : 20-25 jaar (schatting)
Kleur haar : onbekend, droeg een capuchon
Kleding : donker kleurige jas met een zwarte broek
Bijzonderheden : had een klein baardje
Hierna te noemen: "man 1"
Ik zag dat man 1 een zwarte lachgasballon in zijn handen had. Ik zag dat de lachgasballon gevuld (opgeblazen) was. Ik zag en hoorde dat de man lachgasballon ook ging vullen. Ik zag dat de cilinder in een blauw kleurige plastictas van de [winkel 2] stond op de grond.
Vervolgens zagen wij bij een incheckpaal op het station een andere man staan. Deze man stond aan de kant van spoor 2. Ik kan deze man als volgt omschrijven:
Geslacht : Man
Uiterlijk : Licht getint
Postuur : Slank
Lengte : 1.80 meter (schatting)
Leeftijd : 20-25 jaar (schatting)
Kleur haar : onbekend
Kleding : lange donker kleurige jas, voor de rest onbekend
Bijzonderheden : onbekend
Hierna te noemen "man 2"
Toen wij de trap af kwamen lopen zagen wij een vrouw bij man 1 staan. Ik kan de vrouw als volgt omschrijven:
Geslacht : Vrouw
Uiterlijk : Licht getint
Postuur : Normaal
Lengte : 1.65/1.70 meter (schatting)
Leeftijd : 20 jaar (schatting)
Kleur haar : onbekend, droeg een hoofddoek in de kleur beige
Kleding : beige jas, voor de rest onbekend
Hierna te noemen "vrouw"
Ik zag dat man 1 de vrouw bij haar knotje van haar hoofddoek vast pakte en haar tegen de fietsen duwde.
Er kwamen twee andere personen aan lopen. Dit waren een man en een vrouw, hierna te noemen: "man 3 en vrouw 2" Ik zag dat man 3 en vrouw 2 in gesprek waren met man 1 en man 2 en vervolgens hoorde ik dat man 1 en man 2 aan het schelden waren in de richting van man 3 en vrouw 2. Ik zag toen dat man 3 een duw kreeg van man 1 of man 2. Ik heb niet goed kunnen zien welke man dit deed. Op een gegeven moment zag ik dat man 3 heel snel de straat op rende, weg van man 1 en 2. Ik moet wel zeggen dat ik wat geluiden hoorde dat er fietsen op de grond gegooid werden en dat er tegen fietsen aangetrapt werd.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op zaterdag 25 januari 2020, omstreeks 01:20 uur, hoorde ik een getuige
[getuige 5] . Deze verklaarde in het kort het volgende:
- dat zij een Noord-Afrikaanse jongen achter een jongen met een zwarte pet zag rennen.
- dat die een kort baardje had.
- dat die in het donker gekleed was.
(…)
- dat de jongen die Engels sprak wat rustiger was.
- dat zij de twee jongens op de fiets heeft zien trappen.
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb vervolgens van de fiets van het slachtoffer foto's gemaakt. Ik zag dat zowel de voor- als achterband leeg waren.
In het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op 25 januari 2020 omstreeks 00:45 uur hoorden wij, verbalisanten [verbalisant 6] en
[verbalisant 7] , over de portofoon dat de collega's in [plaatsnaam 5] een melding kregen van
een incident bij het treinstation [locatie 1] te [plaatsnaam 5] . De melding betrof een
incident waarbij personen lastig gevallen zouden zijn bij het station, ook werd er
gesproken over een mes. Er bleken tenminste twee meldingen gedaan te zijn; een melding
dat er een meisje in een beige jas lastig gevallen zou worden door twee jongens en de
melding dat er een persoon van zijn fiets was afgeduwd en zou zijn bedreigd met een
mes. Hierop hebben wij ons portofonisch aangemeld om te ondersteunen en zijn wij richting
genoemde locatie gereden en hebben wij in de omgeving uitgekeken naar de
personen die werden omschreven in de melding.Er werd vervolgens aangegeven dat de twee jongens en het meisje over de loopbrug via het station richting het [locatie 1] waren gelopen. Wij, verbalisanten, zijn toen gaan zoeken op het [locatie 1] . Wij hoorden de collega's portofonisch doorgeven dat er zojuist een taxi het [locatie 1] op reed en dat dat gezien het tijdstip wel vreemd was. Wij zagen vervolgens genoemde taxi rijden en hielden deze staande. In de taxi zaten de chauffeur, een licht getinte jongen voorin en achterin het voertuig eerder omschreven meisje met beige jas. Wij vroegen vervolgens portofonisch aan de collega's uit [plaatsnaam 7] voor een nader signalement van de tweede verdachte. Hierop hoorden wij de collega zeggen dat de jongen licht getint zou zijn, een vlassig baardje zou hebben, een donkere jas en mogelijk een trainingsbroek. Wij, verbalisanten zagen dat de bijrijder, bekend als zijnde [verdachte] , [verdachte (voornaam)] , voldeed aan het signalement. Hierop hebben wij hem medegedeeld dat hij was aangehouden.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Op zaterdag 25 januari omstreeks 01:35 uur bevond ik, verbalisant [verbalisant 8] , mij op de [straatnaam] te [plaatsnaam 5] . Aldaar zag ik dat er een taxi was staande gehouden en er een man uit deze taxi was aangehouden. Ik, verbalisant [verbalisant 8] , heb vervolgens de taxi chauffeuse gehoord als getuige. De getuige verklaarde mij dat zij met haar taxi naar het [locatie 1] werd gestuurd, alwaar zij een drietal personen moest ophalen. Toen zij ter plaatse kwam, zag zij dat er een man aan kwam rennen. Die man vertelde dat zijn vriend en vriendin nog mee moesten maar nog ergens anders waren op het [locatie 1] . De man was gekleed in een donkere broek en een zwarte jas, had een sikje en was waarschijnlijk van Arabische afkomst. Hij vroeg haar om een stuk verder het [locatie 1] op te rijden zodat ze enigszins uit het zicht zouden blijven.
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen inzake 16/021836-20
De rechtbank stelt op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 4] heeft bedreigd en openlijk geweld heeft gepleegd tegen een fiets door samen met een ander hierop in te trappen en de fietsbanden kapot te maken. De rechtbank volgt de verdediging niet in het verweer dat er slechts sprake is van door aangever en getuigen opgegeven algemene signalementen. De gegeven signalementen zijn voor een groot gedeelte met elkaar in overeenstemming. Tenminste twee getuigen melden dat een van de daders licht getint was, een soort bomberjack/donkere jas droeg en een baardje had en dat de andere dader een donkerdere huidskleur had, en Engels sprak met een Brits accent. Verdachte voldeed bij zijn aanhouding aan het eerstgenoemde signalement. Medeverdachte voldeed bij zijn aanhouding aan het voornoemde signalement van de tweede dader. Door aangever en getuigen werd verder gesproken over een [winkel 2] tas met lachgas die de daders bij zich hadden. Bij de aanhouding van de medeverdachte bleek dat de medeverdachte een [winkel 2] tas met lachgas bij zich droeg. Verschillende getuigen hebben verklaard dat de daders, kort gezegd, na de bedreiging en openlijke geweldpleging het [locatie 1] waren ingelopen. Zowel verdachte als medeverdachte worden (op een voor deze plek ongebruikelijk tijdstip) in het [locatie 1] aangehouden. Getuige [getuige 2] heeft voorts verklaard dat er de twee daders in bijzijn van een vrouw waren die een beige jas en een beige hoofddoek droeg. Verdachte werd, kort na de bedreiging en de openlijke geweldpleging, aangehouden in het bijzijn van een vrouw met een beigekleurige jas en hoofdoek. Verdachte bevond zich op dat moment in een taxi. De rechtbank betrekt bij haar oordeel bovendien nog het opvallende gedrag dat verdachte volgens de taxichauffeuse vertoonde. Vlak voor zijn aanhouding is hij door de taxichauffeuse rennend waargenomen en heeft hij de chauffeuse gevraagd om een stukje verder te rijden om uit het zicht te blijven.
Bewijsmiddelen inzake 16/271660-19
In het proces-verbaal van bevindingen van [A] staat - zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik, [A] , werkzaam bij de [bedrijfsnaam] , Afdeling [afdeling] , tevens [.....] bevond mij op woensdag 13 november 2019, omstreeks 22:25 uur, in uniform gekleed en met handhaving belast, op station [plaatsnaam 4] [..] .
Mijn collega, [B] en ik, liepen naar onze collega, [F] om ondersteuning te verlenen aan zijn staandehouding.
Ik hoorde dat de verdachte zei: "ik werk niet met jou mee kanker marokkaan, ik werk niet mee kanker marokkaan, jij bent een kanker marokkaan, kehba jemek”. "Kehba Jemek” betekent in het Marokkaans-Arabisch: Je moeder is een hoer.
Ik ben de Marokkaans-Arabische taal machtig.
Ik zag dat de verdachte mij constant aankeek en de confrontatie met mij opzocht. Ik hoorde namelijk dat hij door ging met mij te beledigen. De verdachte riep namelijk: Ga je aangifte doen "kanker mongool”.
In het proces-verbaal van bevindingen van [B] staat - zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik, [B] , werkzaam bij de [bedrijfsnaam] , Afdeling [afdeling] , tevens [.....] , bevond mij op woensdag 13 november 2019, omstreeks 22:25 uur, samen met mijn collega [A] , in uniform gekleed en met handhaving belast, op station
[plaatsnaam 4] [..] . Ik hoorde via de treinportofoon dat mijn collega [F]
om assistentie vroeg bij een staandehouding.
Ik heb de verdachte meegedeeld dat als hij zich bleef verzetten ik hem op de grond zou leggen.
Ik hoorde de verdachte zeggen: “leg mij neer dan”.
Ik hoorde de verdachte op de grond zeggen: “kankermongool, kehba jemek” of woorden van gelijke strekking.
In het proces-verbaal van bevindingen van [F] staat - zakelijk weergegeven – het volgende:
Op woensdag 13 november 2019 omstreeks 22:29 uur, hield ik op de locatie [locatie 2] , [postcode] [plaatsnaam 4] , als verdachte aan [verdachte] , geboren op [2001] in [geboorteplaats] . (Syrië). [F] hoorde verdachte meerdere malen tegen [A] zeggen ‘je bent een kanker Marokkaan’.
Bewijsoverweging 16/271660-19
De rechtbank acht zowel de belediging richting [A] als richting [B] wettig en overtuigend bewezen. Uit het door [B] opgemaakte proces-verbaal, volgt dat verdachte ook [B] heeft beledigd. Nu het gaat om een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal volstaat dit proces-verbaal als bewijs van de belediging richting [B] . De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal. Te meer, nu de processen-verbaal van [winkel 1] en [F] deze in zoverre ondersteunen dat verdachte zich tijdens de staandehouding meermalen beledigend uitliet.
Bewijsmiddelen inzake 16/304646-19
In een proces-verbaal aangifte voor winkeliers staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Bedrijfsnaam: [winkel 1]
Straat: [adres]
Plaats: [plaatsnaam 4] .
Ik, [G] , was op 20 december 2019 aan het werk in het bovengenoemde filiaal.
Omstreeks 18:36 uur zag ik live via het camera systeem 2 voor mij onbekende mannen de winkel binnenkomen.
Verdachte 1 had een zwartkleurig schoudertasje.
Ik zag dat verdachte 1 vervolgens een geur uit het rek pakte ter hoogte van het merk "ARMANI" met zijn rechterhand en deze ook vast bleef houden. Ik zag vervolgens dat verdachte 1 dicht bij verdachte 2 ging staan met zijn rug naar de medewerkster die daar aan het verkopen was. Ik zag dat verdachte 1 vervolgens met een snelle beweging de fles parfum
met zijn rechterhand in zijn rechter jaszak weg stopte en zo deze parfum geheel uit het zicht trok.
Na enkele seconden liepen verdachte 1 en verdachte 2 richting de uitgang. Ik zag dat ze ineens stopten en omdraaiden en weer snel naar de herenparfum afdeling liepen.
Ik zag dat verdachte 1 heel snel naar het rek liep tegenover de kassa’s en daar met een hele snelle beweging de geur uit zijn rechterjaszak haalde en in dat rek weg legde.
In een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Jongen 1 bleek later na onderzoek op het politiebureau te zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [2001] te [geboorteplaats] (Syrië).
Ik, verbalisant [verbalisant 9] , hoorde van beveiliger [J] van de [winkel 1] winkel dat jongen 1 een zwart schoudertasje bij zich had. Ik hoorde van de beveiliger verder dat hij in de tas een zakje met wit poeder had aangetroffen en meerdere vermoedelijk verdovende middelen. Ik deelde jongen 1 mee dat zijn tas op grond van artikel 9 van de Opiumwet in beslag was genomen, omdat ik ernstige bezwaren had dat in de tas vermoedelijk verdovende middelen zouden zitten. Ik onderzocht vervolgens de schoudertas van de verdachte. Ik zag dat er diverse persoonlijke spullen in de tas van de verdachte zaten. Ik opende vervolgens een zijvakje. Ik zag in dat zijvakje al direct een plastic zakje met daarin wit poeder liggen. Ik zag tevens een kleine weegschaal in de tas van de verdachte liggen. Verdachte zei dat de rest van de spullen in de tas van hem waren.
In een kennisgeving van inbeslagneming staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte (voornaam)]
Goednummer: PL0900-2019381039-2548581
In een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 12] staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
Goednummer: PL0900-2019381039-2548581
Relatie met SIN: AANE3360NL
Gewicht netto: 36,71 gram
In een NFI-rapport staat - zakelijk weergegeven - het volgende:
AANE3360NL poeder, wit, uit 36,71 gram bevat cocaïne.
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:
A: Ik wilde graag een parfum hebben. Ik heb die toen gestolen.
Ik stopte het in mijn zak. [...] zei dat ik het terug moest leggen. Hij zei dat ik misschien op de camera te zien was.
O: Op enig moment wordt gezien dat je een flesje parfum in je jaszak steekt.
V: Waarom deed je dat?
A: Dat heb ik gedaan om het te stelen.
O: De bewaking wordt gealarmeerd en jullie zien die komen aanlopen.
V: Wat heb je toen gedaan met het flesje parfum dat je in je jaszak had?
A: Ik heb het gewoon bij de kassa neergelegd. Ik wilde het niet terugleggen waar ik het gepakt had, dan zou men dat zien.
A: Ja want die spullen zijn niet van mij, behalve de medicijnen in het tasje, de
adapter en de oordopjes.
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen inzake 16/304646-19
Voor een bewezenverklaring ter zake van diefstal is vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over het goed heeft verschaft, dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:206). De rechtbank overweegt verder dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. De rechtbank stelt op basis van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 20 december 2019 in [plaatsnaam 4] in het betrokken filiaal van [winkel 1] parfum in zijn zak heeft gestoken en het daarmee onttrokken heeft aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende. Gelet hierop kan de wegneming van de parfum als voltooid gelden en kan van vrijwillige terugtred geen sprake meer zijn. Overigens zou in het geval geen sprake zou zijn van een voltooide diefstal, vrijwillige terugtred ook niet aan de orde zijn, gelet op de eigen verklaring van verdachte waaruit volgt dat hij niet op eigen initiatief en zonder dat sprake was van een van buiten komende oorzaak tot inkeer is gekomen.
Bij de controle van verdachte is gebleken dat hij 36,71 gram cocaïne in het zwarte schoudertasje, dat hij bij zich droeg, aanwezig heeft gehad. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat de cocaïne van iemand anders was en verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de aanwezigheid van de cocaïne, wordt verworpen. In de tas zijn persoonlijke spullen van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft dit immers tegen de verbalisant gezegd en bij zijn verhoor bij de politie ook verklaard dat de medicijnen in het tasje, de adapter en de oordopjes van hem zijn. De verklaring van verdachte dat hij de tas een uurtje voor een vriend van hem moest vasthouden, en dat de cocaïne dus van iemand anders was, acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.